Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/45

Deze pagina is proefgelezen

lijkheid uitmuntte; somber, ondanks zichzelven terugstootend, waar de andere aantrok door beminnelijke opgeruimdheid, was er niet ééne eigenschap in Valckenier, die hem geschikt maakte voor wat hij wenschte, en zag hij den benijde, zonder eene poging daartoe, in het bezit van wat hij noodig had; maar juist dát moest argwaan opwekken in een hart als het zijne, en juist daarom moest alles, wat had kunnen strekken om hem over Hoofts bedoelingen gerust te stellen, hem nieuwe oorzaak zijn tot vreeze. Diens rijkdom, diens oud en aanzienlijk geslacht… maar het eerste kon een middel zijn tot omkooping van volksgunst en het tweede zijne hoogste eischen billijken en steunen. Zoo zag hij in zijne onverschilligheid voor volksgunst behendige list, om wie op hem toezagen gerust te stellen; in zijn ontduiken van eereposten een zeker middel om hem alles te zien aanbieden, totdat men hem bood wat hem lustte; in zijne oogenschijnlijke rust het vergaren van krachten voor eenigen beslissenden toeleg; in de kieschheid, waarmede hij anderen vaak de eersten liet zijn, eene terughouding, die geen doel had, dan om later de éénige te kunnen wezen; zoo werd zelfs de schertsenden rondborstigheid van Hooft voor hem een grof vernis, dat fijne listen moest dekken. Minder zijn staatkundige tegenstander, dan wel zijne partij uit zelfzucht, haatte hij hem niet uit vaderlandsliefde, maar uit jaloezie, of liever, hij zou de belangen des vaderlands hebben verwaarloosd, als hij tegelijk Hooft had kunnen dwarsdrijven. Dat maakte het bestuur der stad niet lichter met twee zoo verschillende handen aan het roer, want Valckenier was toenmaals de tweede in Amsterdam; en zoo de Fransche gezant niet, met onvermoeiden ijver en taaie volharding, eene soort van vrede tusschen die twistende machten had bewerkt, de belangen van Frankrijk en Nederland beide hadden er misschien onder geleden. Sinds dien tijd waren ze voor het oog der menigte bevriende ambtgenooten geworden, maar inderdaad niets dan verzoende vijanden, die zich ieder