Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/48

Deze pagina is proefgelezen

dit zal mij alevel niet hinderen vroolijk en lustig te leven tot op mijn laatste uur; gij, achtbare collega! zult intijds gewaarschuwd worden, opdat gij uwe maatregelen kunt nemen voor de opvolging; en U, mijnheer Temple laat u dit niet weerhouden, de boodschapper te zijn van mijne goede gezindheid voor mijnheer den Prins en van mijn vertrouwen op denzelven, zoolang hij zich niet wikkelen zal in ondernemingen, strijdig met het belang van onze stad en den lande.

Dit gesprek, hoe onbeduidend ook op zichzelf, kreeg als profetie eene ernstige beteekenis, door hetgeen volgde op der 12 December van datzelfde jaar. In den ochtend van dien dag zat de achtbare burgemeester in zijn boekvertrek in zijn grooten gemakkelijken leuningstoel, en schoof een smal strookje papier, waarop namen stonden, door de vingers heen en weder. Mevrouw Hooft stond vóór zijne schrijftafel, en zag op hem met eene mengeling van trouwhartige teederheid en bekommering, terwijl zij sprak: Alle genooden hebben het aangenomen, schoon het allen vreemd scheen zoo op stel en sprong tot een middagmaal verzocht te worden; maar uw zoon Gerrit is zelf gegaan ter verschooning van deze luim, hun beduidende, hoe gij opnieuw gekweld waart door de jicht, en het te huis zitten moede, zonder te kunnen uitgaan, waart troost zoekende in het gezelschap uwer vrienden. Dies heeft niet één hunner gemeend te moeten weigeren.

— ’t Is uiterst heusch van hen, en het spijt mij slechts, dat de geestrijke Temple niet meer in stad is, anders hadt gij ditmaal uw afkeer moeten overwinnen, en ook hij nog eenmaal onze gast zijn; ik mocht hem zoo gaarne over Arlington hooren schertsen.

— Ik mag lijden, dat gij hem noodt als hij terugkeert, beste man! Als God wil dat wij het leven! sprak Maria met bewogene stem.

Hooft liet een hm! hooren, en vroeg toen met opge-