Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/53

Deze pagina is proefgelezen

als hij daar zat tusschen triomf en beschaming. Gerrit Hooft, des burgemeesters éénige zoon, diens echtgenoote Elisabeth van Gheel, en haar drie oudste kinderen, Aagje, Daniël en Hendrik, waren dicht nevens het hoofd des huizes geplaatst, ook zijne dochter Isabella, tot hiertoe ongehuwd gebleven, zat naast den jongen van Walenburg, een neef van hare tweede moeder, de tegenwoordige echtgenoote van haar vader, die hare plaats had genomen aan het benedeneinde der tafel, gedeeltelijk om bij het waarnemen harer plichten als gastvrouw alles te kunnen overzien, gedeeltelijk uit voorzorg, om zich lichter en meer onbemerkt te kunnen verwijderen, als zij het noodig zou achten, — want de goede dame, hoe onwaarschijnlijk het haar toescheen, dat haar echtgenoot zich den dood voorstelde en een feest zoude geven, had toch uit een zekeren angst, zoodra zij een weinig rust kon vinden van hare voorbereidende bezigheden, den dokter laten roepen, en wachtte hem nu ieder oogenblik, om hem in afzonderlijk gesprek de waarheid van haars echtgenoots toestand af te vragen: want, ondanks alles wat Hooft er persoonlijk aan toebracht, dit feest was niet wat hij had gewenscht; de leden van zijne familie, die hem als zonderling fantastisch kenden, mochten niet gansch gelooven, wat hij bij den aanvang van het maal had aangekondigd — dat het een afscheidsmaal was; de mogelijkheid daarvan, de zekerheid, dat zijn toestand een gevaarlijke was, en dat hij, door te handelen als hij deed, elke hoop op beterschap onmogelijk maakte, stemde hen somber, ondanks de moeite, die zij zich gaven om het niet te schijnen; zijne vijanden waren misschien nog meer gedwongen en stijf, dan wie hem liefhadden; zij durfden niet blijmoedig zijn; slechts weinigen zijner vrienden wisten den toon te vatten, dien hij van hen had gewild, en die weinigen waren de mannen van vernuft of talent, die, in meerdere of mindere bekendheid, te dier dagen te Amsterdam leefden, en die Hooft nu niet voor het eerst rondom zich verzameld had, maar met welke hij, zonder aanzien van stand of gevoelens, eene