Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/67

Deze pagina is proefgelezen

hare verwondering nog altijd was blijven staan, driftig bij de hand, en trad met haar voor den gebarsten spiegel. — Zie maar… zij ziet er uit als wij wenschten. Zij! en ik… o! het kan niet missen…lieve juffer! gij zijt goed en beminnelijk… en ik zal u liefhebben als eene zuster, maar gij zijt leelijk, zeer leelijk, dat moet gij bekennen, niet waar?

— Is het dan noodig, dat eene schoone rijke dame midden van haar feest wegloopt, om mij, arme, dit te zeggen? vroeg Honorine bitter.

— o! Het was alleen… sprak het meisje verlegen, Mr. De Cerny kom mij dan toch helpen, gij hebt het uitgevonden, gij moet het voorstellen…

Maurice de Cerny trad nu dichter bij, met eene mengeling en terughouding, dat hem iets gedwongens gaf. — Weet dan mejuffer dat wij, mejuffrouw Gabrielle d’Escalles en ik, een zonderlingen dienst van u wachten: wij zouden wenschen, dat gij eene korte poos in de plaats van mejuffrouw Gabrielle…

— Slechts één uur, beste Honorine! riep de voorbarige Gabrielle, niet langer dan in een enkel gesprek, morgen, als mijn verloofde komt…

— Hoe, is dan mijnheer hier…

— Die gelukkige niet, viel de jonge man met een treurig hoofdschudden in. Wij zijn verloofd voor het oog der wereld, met toestemming van onze bloedverwanten, gelukkig in elkanders liefde; wij zagen de heerlijkste toekomst tegemoet… en plotseling weten wij, dat dit alles hersenschim is, bedrog, vergissing — dat een ander recht heeft op alles, wat ik hoopte, in één woord, dat de bruidegom morgenochtend komt, en dat ik getuige mag zijn bij den maire! … als het huwelijk voltrokken wordt, voegde hij er bij met een bitteren glimlach.

— Maar, hoe kan dat mogelijk wezen! vroeg Honorine.

— Helaas! het is eenvoudig genoeg, om waar te zijn,