gen, terwijl zij in haar hart de spotzucht en de onvoorzichtigheid van mejuffrouw d’Escalles verwenschte; zij begreep dat er een eind moest gemaakt worden aan deze scherts, dat zij een eenvoudig, maar edelaardig jonkman niet langer ten doel mocht stellen aan misleiding en bespotting tevens. — o! Gij ziet in Gabrielle geheel iets anders, dan zij is of ooit worden kan, sprak ze met eene zachte stem: laat mij haar schetsen zooals zij is, en gij zult spoedig van hier gaan naar de straat Vivienne om eene kostbare corbeille te bestellen, in de plaats van die, welke Maurice, de tegenwoordige bruidegom, reeds heeft aangeboden… want, geloof mij, gij zult door toegevendheid moeten inwinnen, wat een ander u in liefde vooruit is; gij zult u luimen en zware eischen getroosten moeten; uwe eigene plannen kunnen niet eens worden aangehoord, laat staan ingewilligd, en uwe Gabrielle verwisselt van caprices zoo vaak als van diamanten, en zij is luchtig en schitterend, als de zilverblonde van haar kanten bruidskleed.
— Hoe — wat — een kanten bruidskleed? riep Maurice in de hoogste verbaziug en als had hij haar niet recht verstaan.
— Ja zeker, met wit satijn er onder; dat behoort zoo; dat wordt zoo gedragen; wilt gij zien? en uit eene groote platte doos, die op de sofa stond, nam zij het prachtig kleedingstuk, dat wij reeds kennen. Hij sloeg de handen met verbazing ineen. — Maar is mijne bruid dan eene prinses van den bloede?
— Slechts eene dame uit de Chaussé d’Antin, eene prinses onderscheidt zich niet meer door de kleeding, dan alleen op het tooneel, in de treurspelen van Racine: wie betaalt, koopt, en wie niet betalen kan… koopt evenzeer, dat weten de modemaaksters het beste, zeide Honorine, die zich vergat in den toon der werksters van madame Deprie.
Maar de provinciaal had de tunique opgenomen, en hield die in hare volle lengte uit op de hoogte van Honorine’s corsage. Op eens wierp hij die terug op de sofa, en borst in een luiden lach uit. — Maar, mejuffrouw! gij moest u