kennis geraakt ben met den man, die zoo sprak, en die vertelt hetgeen men nu zal lezen, of wanneer en hoe en waarom hij het mij mededeelde, dan zou het mij niet veel moeite kosten hem met die inleiding zoo te vervelen, dat hij mij al het overige kwijt schold; bijgevolg zal het goed zijn, zoo men mij eenvoudig weg gelouft, als ik zeg, dat het mij verteld werd, en dat ik nu behoefte heb het aan anderen over te brengen. En nu, hoor mijn vriend.
In den herfst van 1815 riep mijne betrekking mij tot eene reis naar de Friesche hoofdstad. Ik weet niet, waarom de Friezen, die zich zoo goed op vele dorpen verstaan, niet ook een weinig werk maken van de wegen, welke er heenleiden; misschien is dat wel, om ze gelijken tred te doen houden met de herbergen, met de huurrijtuigen, met… met…; dan genoeg, ik vermoed, dat dit nu alles beter is; maar in 1815 heb ik van beide nog ergerlijke ervaringen opgedaan.
Het gebeurt meer, dat er ongemak komt aan een huurrijtuig op een weg, die slechts eene afwisseling is van diepe drassige kolken en vaste steenharde knobbels van ondoorrijdbare klei; het gebeurt meer, dat zulk een ongeval plaats heeft in een dorp, waar een wagenmaker en eene goede herberg onder de pia vota behooren; maar onder zulke wanhopige bijomstandigheden als die waren, toen dit mij overkwam, heeft zeker wel nooit een reiziger in een bewoond oord van Nederland gezucht. Mijn koetsier was wel de lompste en onhandelbaarste paardenmenner, die ooit op een bok gezeten had; mijn rijtuig had dieper wonde gekregen, dan in één dag door een dorpswagenmaker zou te herstellen zijn, en een kunstenaar, zooals ik daar noemde, was eerst op uren afstands te vinden. Niet een der witharige boerenjongens, die bij de catastrophe om ons heengaapten, was er toe te bewegen den voerman behulpzaam te zijn, om het daarheen te brengen, en de herberg… De herberg zag er zoo onherbergzaam uit, als ooit een taphuis, met geen ander verblijf voor de gasten, dan eene