Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/138

Deze pagina is proefgelezen

VII.
Eene verassing.



»Gebenedijde Moedermaagd! wees mijne voorspraak bij Uwen Zoon, dat hij mijne ziel tot zich neme!” riep Lady Arabella Sterny, moedeloos heen en weder wentelend op de veerkrachtigste sofa, waarop zij niet rusten kon. »Zeg, Debora, is het leven, dat ik leide, de moeite wel waardig het te onderhouden? Zonder vreugde voor heden, zonder hoop voor de toekomst!”

»En waarom dan zonder vreugde en zonder hoop, Mylady? Het is de duisternis die u zoo somber maakt; zal ik u licht laten geven?”

»Doe zooals gij wilt, Debora! In mijn gemoed geeft het licht geene helderheid; eene schemering als deze stemt het best overeen met mijne zielsgesteldheid.”

Debora scheen het voortduren dezer stemming niet te willen bevorderen, want zij verwijderde zich, en keerde na eene poos terug met een bediende, die schielijk de geklemde waskaarsen ontstak; welke reeds gereed stonden op de veelarmige bronzen candelabres, ter wederzijden van den schoorsteen. De beide pitten eener hanglamp van verguld zilver, in den vorm eener antieke urn verspreidden weldra een zachten straalgloed over de tafel, die het naast hij de Lady geplaatst was. En dit gaf nu, bij het omhoog vlammende hout in den breeden haard, een vroolijken toon aan het gansche vertrek dat niet zeer groot, en — om het met een woord onzer eeuw uit te drukken — het boudoir was van Lady Arabella Sterny. Wij worden thans door niets afgeleid om het meer opzettelijk te beschouwen.