Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/148

Deze pagina is proefgelezen

dit bezoek meer tot sieraad en als teeken van zijn rang, dan tot degelijk gebruik aan zijne zijde hing. De vreemde ridder was van top tot teen in het staal: Chandos had geene andere beschutting dan het satijn en fluweel van zijn wambuis en mantel. De vreemde was koelbloedig en bedachtzaam: Chandos beefde van woede, hij had een dierbaar belang te verdedigen.

Arabella begreep dat haar minnaar verloren was. Zij zag het breede staal dreigend boven zijn ongedekt hoofd opgeheven. Hem moest zij redden. Zij vergat zich zelve. Den afschuw en de vrees voor den gewelddadigen echtgenoot overwon zij. Toen had zij den moed van het oogenblik, die zoo menige vrouw tot sterke daden bezielt, die haar boven hare sekse en boven hare zwakheid verheft: den moed der wanhoop, den moed der overspanning. Snel richtte zij zich op, schoof Chandos ter zijde, stelde zich tusschen hen, en weerde een stoot af, die op hem gemunt was, terwijl zij hem toeriep: — »Om ’s hemels wil, Chandos! terg zijne gramschap niet. U zelven en mij brengt gij in het verderf,” — en daarop sprak zij tot den andere:

»Ik weet het, Sir! ik vermag niets op Uw hart, niets op uw gevoel, niets op uw wil. Maar laat ditmaal mijn smeeken u bewegen: behoud mij het leven van dezen man. Gij kwaamt hier een offer zoeken, stel u tevreden met dat, hetwelk zich vrijwillig aanbiedt, uw offer van vroeger, Uw offer van elken dag! Voleindig mijne marteling, verlustig u in mijn doodssnik, leef met mij naar willekeur. Gij hebt mijn hart verscheurd, mijne jeugd verwoest, mijne ziel gedood; want koude en ledigheid zijn de dood der ziel. Voltooi uw werk en dood ook mijn lichaam. Men scheidt zonder moeite van een leven als het mijne; het leven, waartoe gij mij hebt gedoemd.”

Zij lag aan zijne voeten geknield en hief de handen naar hem op, en een glimp van vreugde overtoog haar gelaat, want hij liet zijn wapen zakken. Haar antwoordde hij niet, doch hij wendde zich met zijn tergenden glimlach tot den Lord van den Tower.

»Gelooft gij thans aan mijne rechten, Sir? Wensch u geluk met eene minnares als deze, met eene jonkvrouw die zich zelve het offer verklaart van een ander man. En, bij mijn zwaard!