Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/149

Deze pagina is proefgelezen

zij werd het vrijwillig. Hebt gij nóg uw leven veil voor hare liefde?”

Dat was eene vreeselijker uitkomst dan Arabella had kunnen verwachten; dat was meer dan zij verdragen kon. Blootgesteld te zijn aan de verachting van den geliefde, eene smet op zich geworpen te zien, dien zij met vermocht uit te wisschen. Geschandvlekt voor het aangezicht van den man dien zij beminde; in zijn bijzijn aangeklaagd door den bewerker van al haar leed, die door eene helsche list, door eene misbruikte meerderheid van zedelijke en stoffelijke kracht haar in den dubbelzinnigen toestand gebracht had, waaronder zij nu reeds vijftien jaren leed. — Zij vond geene woorden voor hare verontwaardiging, en al had zij die gevonden, zij wist wáárom zij zwijgen moest. Zij snikte luid.

Chandos had zijn degen nedergeworpen. Alles was hem zoo onverklaarbaar, zoo duister; Arabella ’s gedrag steeds zoo vreemd, altijd afwijkende van het gewone; nooit had hij haar begrepen. Zij kon eene verlorene zijn; zij kon… Neen, neen, hij mocht niet voortdenken. Hij rilde. Eene ijskoude siddering doorliep zijn gansche lichaam. Hij zag haar vragend aan. Er lag namelooze zielsangst in den blik, dien hij op haar wierp, een blik zoo droevig en toch zoo doorborend; zoo smartelijk en toch zoo scherp, als wilde hij meer zien dan het zichtbare, als wilde hij met het zinnelijk oog de diepten harer ziel peilen. Zij hield haar gelaat bedekt. Toen drukte hij zich de hand stijf tegen het voorhoofd, als iemand die eene plotselinge pijn gevoelt, of wien het duizelt in de hersens, en wendde zich af. Zoo bleef hij eenige sekonden staan; daarna zeide hij tot den ridder:

»Spraakt gij waarheid, Sir? Bij het heil uwer ziel, waarachtige waarheid?”

»Ik herhaalde immers slechts wat Mylady zeide. En nu ga, mijnheer, ik heb met deze vrouw te spreken. Later kunt gij beiden vrede maken. Van een mond, zoo schoon als de hare, kust men bij liefde vertrouwen.”

»O, mijn God, mijn God!” riep hij, en stoof de kamer uit.

»Verloren, voor altijd verloren!” gilde Arabella, die bij zijn heengaan wild rondstaarde, als zocht zij iets, dat niet meer dáár Was. »Dat gaf u de hel in het hart, Sir! Dat was het werk van