Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/151

Deze pagina is proefgelezen

»Bij mijn zwaard, gij zijt schoon in deze houding, Mylady, en gij kunt goed spreken als gij wilt. Ik zoude u kunnen beminnen al ik uwe familie niet zoo fel haatte! Op mijn ridderwoord! ik zal doen wat gij verlangt; die Chandos zal ons beiden kennen. Ware hij geen paapsche vorstenslaaf, ik zoude hem voorstellen u te verdienen. Dan luister, gij kunt het toch. Kom hier naast mij; laat ons vertrouwelijk spreken, als man en vrouw, als menschen die één belang hebben.” En hij wierp zich op het veerkrachtige rustbed neder, dat wel nooit onder zulk een last had gebogen. Hij wees haar de plaats naast zich. — zij aarzelde.

»Waarachtig, mevrouw! het is toch niet te veel dat ik in de vijftien jaren die ik de eer heb uw echtgenoot te zijn, u een paar minuten naast mij doe nederzitten. Wat zoude het dan zijn, zoo ik eens werkelijk mijne rechten inriep?”

»Ik zoude van afschuw sterven!”

»Afschuw!” Hij hervatte zijn zonderling lachen, maakte den helmband los, en schudde luchtig, als ware het eene fluweelen baret, het zware metalen hoofddeksel af.

De Lady aanschouwde toen een gelaat, zooals geene vrouw zich tot afschuw zoude voorstellen. Zij zag dat stoute voorhoofd, waarop een stalen wil en de hardnekkigste volharding gegriffeld waren. Zij zag dien blik doorborend als van een adelaar, levendig als die der gazel, onwederstaanbaar gebiedend als het noodlot. En weder trof haar dat zonderlinge tijgerachtige vuur van zijn oog, waarvoor zij het hare nedersloeg met eene huivering, die geen afschrik was. Zij zag ravenzwarte haren, waarin zich reeds zilver mengde; doch op de vaste trekken van dat sprekend aangezicht lag geen afdruksel der jaren, maar slechts de diepe groeve van geweldige hartstochten.

Zij zette zich naast hem neder.

»Dat gij uw huis voor alle vleiers sloot,” ving hij aan, »was mij het bewijs dat gij ernstig bemindet. Verklaar daaruit echter mijne komst niet; ik weet, dat gij mij genoeg vreest om geene dwaasheid te begaan. Ik kom om iets anders. Ik ben hier ver van de plaats mijner woning; ik heb hier te Londen geen veilig oponthoud; toch heb ik eene bijeenkomst met sommigen mijner vrienden afgesproken. De plaats daartoe moet uwe kamer zijn,