Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/153

Deze pagina is proefgelezen

priester gezorgd. Als de Graaf het gevaar van zijn toestand en onze hulpbronnen recht kende, voegde hij zich bij ons. Handel gij in zijn naam.”

»Ik duizel en sidder bij leder uwer woorden, het dwarrelt mijn het hoofd! Alles wat gij mij zegt, brengt mij in eene verbazing, die telkens toeneemt. Ik kan mijne gedachten niet verzamelen. Indien dit alles waarheid moet zijn, zoo mijn broeder, zoo ik zelve… Gun mij tijd tot beraad; laat ik mij bedenken… Het is als werd ik in een wervelwind rondgedraaid, terwijl telkens al vreemder en vreemder gedaanten zich voor mijn oog afwisselen, met vogelvaart voorbij ijlen, en mij beangstigen, als de spooksels van een bangen droom!”

»Gij ontvangt dus mijne eedgenooten?”

»Wat gij wilt, kan ik niet verhinderen.”

»Uitmuntend!” en hij ijlde naar het kruisraam en tikte driemaal met den stalen handschoen tegen de glasruiten.

En nu wachtten beiden af wat volgen zou. Hij met blijkbaar welgevallen; zij met angstige verwondering, en toch met een nieuwsgierig verlangen naar het wondervolle, met een driftig haken naar den afloop van dit zeldzame tooneel, als aan haar karakter eigen was, dat haar moed gaf om met een vast oog zelfs op het ontzettende te staren.