Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/210

Deze pagina is proefgelezen

XII.
Een onverwachte bondgenoot.



Een luid klaaggeschrei weêrgalmde door de ruime zalen en bochtige gangen van het kasteel Ashridge. Angstig, verward, verbijsterd liepen de bewoners daarvan dooreen, als weêrlooze vogels, uit wier midden de valk zijne prooi heeft gekozen. Handenwringend stond Geertruid Hokarth bij het verlaten rustbed, waarop hare meesteres niet meer rusten zou. In sprakelooze mismoedigheid staarde de oude Sawers over het grillige hek werk van een der kleine torentjes, dat een vergezicht over den heerweg naar Londen aanbood. Zijne grijze haren fladderden in den wind: hij voelde den wind niet. Een dichte koude regen viel neder op zijn ontbloot hoofd en droop af van zijne schouders: hij voelde den regen en de koude niet. Zijne gansche ziel lag in zijn oog. Het was ook, om nog eenige oogenblik ken op eene stip te staren, die hij zich verbeeldde de draagkoets zijner meesteres te zijn, dat de man met zijne stramme leden den steilen torentrap opgewaggeld was. De verslagenheid van die goede lieden was te rechtvaardigen. De maatregelen waarvan de Koningin tot Courtenay had gesproken, waren maar al te zeker genomen en maar al te stipt uitgevoerd. Onder het geleide van drie edellieden, vergezeld van twintig hellebaardiers der lijfwacht, voerde men de Prinses naar Londen.

Met meer ruwheid dan misschien hun last aanwees waren, de Baron Hastings, en de Ridders Cornwall en Southwell in Elisabeths kamer gedrongen, ondanks den moedigen, doch zwakken tegenstand van Sawers en de overige bedienden. Bij