Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/211

Deze pagina is proefgelezen

hun binnentreden was hunne verrassing misschien even groot als die der Prinses. De vrouw, tegen welke zij met gewapende krijgslieden waren uitgetrokken; de gevaarlijke samenzweerster, die het rijk in oproer zoude brengen, lag machteloos, zwoegend, met een koortsachtig rood op de wangen en eene doffe matheid in het oog, op haar ledekant. Zij vonden bij haar geene andere wapenen dan geneesmiddelen, en geene andere wachters dan een arts en enkele vrouwen, die zwijgend en ontdaan rondom haar stonden. De Prinses leed aan eene ongesteldheid. Dat was voor hen eene teleurstelling. Ook wilden zij niet gelooven aan die krankte; en toch kon niets meer waar zijn dan deze. Reeds terstond nadat Courtenay en Arundel vertrokken waren, had Elisabeth de gevolgen ondervonden van de verschillende schokkende aandoeningen, die hare ziel bestormd hadden. Eene zenuwachtige rilling overviel haar. Een sombere angst beklemde haar. Zij had zich nog vermand tot eene schijnbare kalmte, dan, eene doodelijke afgematheid was op die inspanning gevolgd, en zij had zich eindelijk te bed moeten leggen, terwijl de arts haar daarna aanbeval dit vooreerst niet te verlaten.

Niettegenstaande dit alles had Hastings haar zijn bevelschrift getoond en de vordering durven uiten, dat zij hem onverwijld volgen zoude. Men heeft in Elisabeth eene machtige tegenwoordigheid van geest in gewichtige oogenblikken bewonderd, en deze verliet haar ook nu niet. Zij was, ja, ontzet bij het binnendringen der edellieden; maar zij had zich in haar bed opgericht en hun met gematigdheid en gepastheid geantwoord.

»Ik erken de macht mijner Koningin,” had zij gezegd, »ik onderwerp er mij aan en zal haren wil gehoorzamen; maar zij is onbewust van mijn tegenwoordigen toestand en zij kan niet wil len. dat mijne gehoorzaamheid mij het leven kost, Daarenboven, Sir Hastings, verklaar ik mij onschuldig aan elke misdaad die men mij zou kunnen te laste leggen, om een zoo strengen maat regel te rechtvaardigen. Het moet een misverstand zijn. Ik heb nooit anders dan den diepsten eerbied gehad voor den naam mijner gebiedster, en ik heb nooit nagelaten dienovereenkomstig te handelen. Ik geef het u in overweging, u, Baron Hastings, en u, edele ridders die van deze verklaring getuigen zijt, of gij het zult kunnen verantwoorden, eene bloedverwante en trouwe