Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/218

Deze pagina is proefgelezen

der drukte en wanhopig maakte; dat was de veelhoekige dolk, dien hij zelf ronddraaide in de bloedende wond; dat was het, wat hem ter aarde boog en verpletterde. In den roes der snelle, schrikkelijke wisseling van zijn lot, had hij met eene soort van instinctmatigen moed eene vaste en waardige houding aangenomen; had hij nog een glimlach gehad voor Chandos en een vriendelijk woord voor zijne wachters. Maar de Graaf van Devonshire was evenmin stoïcijn als staatkundige. Toen de doodsche stilte van zijn kerker hem, als het ware, uitlokte om tot zich zelven in te keeren, had hij zich geheel aan zijne bittere gewaarwordingen overgegeven. »Zij wordt het slachtoffer van mijne roekeloosheid en van haar vertrouwen, dat ik slechts gebruikt heb om haar in het verderf te storten!” kermde hij, en sloeg zich met de vuist tegen het schoone voorhoofd, en kromde zich als een vertrapte worm op den killen vloer. »Elisabeth, vergeving, o vergeving!” riep hij soms, »waar zijn nu die schoone plannen, met zooveel vuur ontworpen, met zooveel geestdrift aanvaard? Mijne taak is afgedaan, eer ik haar begonnen had. Maar kon ik dan anders? Kon ik eene vrouw. die ik veracht om haar bloeddorst en dweepzucht, die ik haat omdat zij u vervolgt, kon ik die vrouw dan zeggen dat ik haar liefde toedroeg; had ik dit kunnen doen met een onbeschaamd voorhoofd, zonderdat daarop het woord leugenaar gegriffeld stond? Dan, dan voorzeker had ik u en mij zelven behouden, maar dan ware ik ook de verachtelijkste onder de menschen, de laagste onder de ridders geweest; men had mijn blazoen moeten verbreken en mij de stukken in het aangezicht moeten werpen, doch gij waart gered geweest!”— En dan verviel hij weder in stomme vertwijfeling, en zond tot God en de Heiligen een vurig smeekgebed op, dat alle ellenden alleen op zijn hoofd mochten nederkomen.

Zijn jammer was een schouwspel, zoo deerniswaardig om aan te zien, dat zelfs Maria, de diepgekrenkte vrouw, met deze wraak zoude voldaan zijn geweest, als zij er getuige van had kunnen zijn. Zelfs zij zoude dan den ongelukkige uit zijne smart hebben opgericht.

Chandos bezocht hem niet. Hij kon de den man, die nog voor wernige uren het kostbaarste vertrek in het prachtigste der