Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/294

Deze pagina is proefgelezen

zich te Turin geene vreemdelingen ophouden: integendeel, vele jongelieden uit alle oorden van Europa scharen zich dáár rondom de faro-bank; vele Italiaansche nobili uit alle landstreken van Italië komen er het aristocratisch genot smaken, van zich in onvermengd adellijke kringen te bewegen, hunne plaatsen in te nemen in de eerste loges der groote koninklijke Opera, en te deelen in de vorstelijke uitspanningen van Villa Regina.

In eene stad, waar zoo vele heen- en weêrgaande doortrekken, is het ontpakken eener reis-equipaadje juist geene gebeurtenis, die veler nieuwsgierigheid aantrekt, en toch, toen er, in het schemeruur van eenen dag in September, twee reiswagens de Contrada Nuova met ruischende vaart opreden, verzamelde zich een dichte drom ledigloopers rondom de nieuw gebouwde Locanda Inglesa, waarvoor zij stil hielden. Het was mogelijk wel het ongewoon keurige der prachtige rijtuigen, die zeker uit de eerste magazijnen van Londen of Parijs moesten gekomen zijn, of wel de sierlijke gespierdheid der fiere Holsteiners, of wel het deftige uiterlijke des koetsiers, de ranke behendigheid des piqueurs en de kostbare onbekrompenheid van hunne reisliverei, welke de aandacht tot zich trok, of wel het bijzondere van eene aankomst in dit late seizoen, wij weten het niet; maar wij weten wel, dat volkshoopen zich om minder verdrongen hebben, en dat de twee personen, die men uit de eerste reis-calèche zag afstijgen, nauwkeuriger opmerking verdiend hadden dan die, welke die wemelende Piemonteezen in staat waren te schenken.

De eerste persoon, die uitstapte, was een man, dien men bejaard konde noemen, ofschoon ook zijne houding nog steilrecht was en zijn voorhoofd nog niet gerimpeld. Die man droeg kort afgesneden gepoederd haar; dat was licht te zien, omdat hij den hoed onder den linkerarm hield, terwijl hij met de rechterhand een jonkman in het afklimmen van de treden behulpzaam was. Uit de eerbiedige statigheid, met welke deze dienst bewezen werd, en uit de achtelooze gemeenzaamheid, waarmede dat jonge mensch op dien achtbaren man bleef leunen, was hunne wederzijdsche betrekking licht op te maken. De een moest de kamerdienaar zijn van den ander, ofschoon