Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/295

Deze pagina is proefgelezen

ook geen in het oog loopend verschil in de kleeding het aanduidde. Toen wij den meester een jongen man noemden, was het meer, omdat wij kennis hadden van zijnen ouderdom, dan wel omdat zijn uiterlijk den frisschen stempel droeg van bloeiende jeugd. Het is zoo, men zag zijne blonde haren fijn als vlas en in sierlijke lokken op de slapen gedrukt; het is zoo, het bijna doorschijnend blanke vel zijner wangen was nog glad; het is zoo, zijne oogen stonden eer kwijnend dan ingezonken; het is zoo, zijne gestalte was nog rank en licht: maar ziekelijk bleek waren die wangen en vermagerd dat gelaat; maar lichte blauwe kringen gaven eene sprekende afgematheid aan die verflauwde oogen, en het waren bleeke lippen, die witte tanden verborgen, en dat gebogen hoofd, dat zich als uit lusteloosheid niet meer scheen op te heffen, waren alle als de getuigen van eenen weinig benijdenswaardigen lichaamstoestand, als van eene jeugd, zonder het wezen der jeugd, de kracht en de vroolijkheid. En toch, daar sprak te veel ziel uit dat gelaat, te veel scherp oordeel uit die fijne trekken, te veel edele goedheid uit dien nog vriendelijken blik, dan dat ieder niet betreurd zoude hebben, wat hier verwoest was, en hoe verwoest? Dat moest een zielkundig raadsel zijn; want het waren geene diepgaande hartstochten, die de rimpels geëist hadden op dat voorhoofd, en de smartvoren op die wangen, maar het was veeleer de afmatting der onverschilligheid en verstomping, die dat matte vel zoo strak spande op dat gelaat; daar was minder lijden op deze trekken, dan verveling; die man moest den dood meer in het hart dragen dan in het lichaam, het moest hem even koud zijn in de hersens als in het bloed; maar wat ook zijne kwaal wezen moge, het staat ons niet vrij hem aan de deur van zijn logement op te houden, totdat wij haar uitgevonden hebben of ontleed. Ook verzeker ik mijne lezers, dat hij niet heeft gewacht: reeds zijn zijne lakeien uit den zwaar bepakten, tweeden reiswagen te voorschijn gesprongen; reeds ontpakken zij, met gedienstig vertoon van ijver, al die onmisbare? noodwendigheden, welke zoo weinig waarde hebben en die toch zoo duur zijn, waarvan millioenen het gebruik niet eens kennen, en die voor een fashionablen rijke zóó zeer noodwendige behoeften zijn geworden, dat hij niet begrijpt, hoe men er buiten leven kan.