Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/300

Deze pagina is proefgelezen

te Parijs zouden zij mij op Père la Chaise begraven hebben. En ik vond het wat onnoozel, om onder al die lieden, die zooveel gedaan hebben en zooveel geweest zijn, als men hun grafschrift leest, neêr te liggen, met niets anders boven mijn hoofd, dan die groote nullen, met deze waarheid: »Hij was niets, hij heeft niets gedaan, en hij is tot niets teruggekeerd.”

»Als ik u volkomen genezen zal, moeten wij over dit punt nog eens redetwisten.”

»Volstrekt niet. Ik stem vooruit alles toe; het is mij de moeite niet waard, iets te betwisten. Stellingen en beschouwingen hebben mij nooit verder gebracht, maar altijd hoofdpijn gegeven. Ik slik nog veel liever drankjes dan denkbeelden; alleen, ik wil altijd weten, wat gij mij geeft.”

»Ik houd niet van uitkomsten, waarvan ik geene oorzaken ken, en als iets zuur smaakt of bitter, wil ik ten minste weten, door welke bestanddeelen en verbindingen het zoo is.”

»Ongelukkige! het is die kinderachtige zucht, om alles te ontleden, die alles bederft. Ik noem haar kinderachtig, die zucht, omdat zij ons aan de kinderen doet gelijk zijn; deze ook zouden een prachtig uurwerk uiteenpluizen, om te zien, hoe de raderen gaan; onze wijsgeeren, of neen, zóó mag ik u niet noemen, onze denkers zouden eene wereld tot een chaos terugbrengen, om te weten, wie haar gemaakt heeft, en waarom die ze maakte. En is het dan niet kinderachtig, zoo overtuigd te wezen, als wij het zijn van onze onhandigheid, om slechts ééne wetenschap in de diepte te doorgronden, slechts ééne kunst volmaakt meester te. zijn, slechts ééne zichtbare werking der natuur te kennen in den rechten zin des woords, en met die overtuiging in ons, en de ondervinding van. alle eeuwen achter ons, nog te beproeven, met onze weifelende korte kinderhanden het onzienlijke te ontleden, en met oogen, die zoo verwend zijn door het kunstlicht, dat zij niet meer zonder kunstmiddelen het dagelijksche en grove kunnen zien, heen te kijken, tot achter het dichte weefsel der…”

»O Dokter! om ’s Hemels wil! dood mij alleen met geneesmiddelen, niet met theoriën. En daarenboven, de uwe zijn zwak en niet nieuw.”

»Ik zal dan van u zelven spreken.”