Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/302

Deze pagina is proefgelezen

ieder omkoopt. Zij is een vriendelijke aanbevelingsbrief der natuur, waaraan de gansche wereld gelooft, omdat zij dien ziet. Zij heeft slechts één jammer: zij is niet getrouw; zij kan de proef der jaren niet doorstaan; zij heeft iets van zekere vrienden, die ons verlaten als wij hen het meest noodig hebben, en dat is juist het ergst, omdat men haar wel eens belastert, dat zij hare vorige bezitters niet beter maakt, en wel eens inwendig ontneemt, wat zij hun uiterlijk vóórgeeft.

Om nog eens tot onzen dokter terug te keeren. Ofschoon een Duitscher en jong, zag men bij hem niets, dat sombere mijmerzucht, of een verdiepen in onvruchtbare bespiegelingen kenschetste; bij hem geen zweem van lijdend genie, of van de gedachte, die uitdroogt en afmartelt, in plaats van te verfrischschen en op te kweeken. Hij was als de verpersoonlijking van de gezondheid en der vroolijkheid. Het was toch niet de lichtzinnige vroolijkheid, die niet verder ziet, dan het uur dat is, en die juicht, zonder zich te bekommeren om hetgeen was, of zonder te zorgen voor hetgeen komt; maar die rust der ziel, die vrede heeft met zich zelven en met de wereld; die de eerste niet te hoog stelt, om op de laatste niet te laag neder te zien; die zich zelven niet voor eenen lichtstraal houdt, onbarmhartig nedergeworpen in eene duisternis, welke het licht schuwt; het was die vroolijkheid, welke van geene omstandigheden afhankelijk is, en die rust, welke niet verstoord kan worden, omdat zij gegrond is op het gezond verstand, en op eene juiste beoordeeling van het leven en der maatschappij, die beider bestaan heeft gewaardeerd en niets vergood, maar ook niets verwenscht. Hij was de man van zijnen tijd, die iederen vooruitgang liefhad, die instemde met iedere vordering; die de zwakheden begreep, en die slechts glimlachte bij belachelijke overdrijving.

Eene lichte tint van egoïsme en van ingenomenheid met zich zelven, misschien wel een natuurlijk gevolg van zelfbewustheid, wierpen wel eene schaduw op het licht van dit karakter, maar ook voltooiden zij het; zij maakten een noodwendig gedeelte uit van het geheel, een zwart, maar onmisbaar hoekje van het mozaïk. Zijne kleeding was die van den man, die weet, dat in onze dagen de kleeding iets meer is dan eene beschutting tegen de koude.