Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/304

Deze pagina is proefgelezen

Schilfern was iemand, die van zijne talenten zoude moeten leven. Hij had begrepen, dat het hem niet vrij stond, zich in de theoriën van allerlei wetenschappen te verdiepen: hij was geëindigd, met zich uitsluitend tot ééne te bepalen; hij was gepromoveerd in alle vakken der geneeskunde, even voor hem het schrijven van Espaleto gewerd; hij was toen nog onzeker, waar zich te vestigen. Te Weenen verdrongen zich zoovele jonge geneesheeren, dat zelfs de grondige kunde de intrigue en het charlatanisme tot bondgenooten moest hebben, om zich te doen opmerken en voort te komen. Hij wilde hun aantal niet vermeerderen. Evenmin wilde hij zich in eene kleine landstad begraven. Hij was wees sedert zijn zestiende jaar; hij had nog slechts verre bloedverwanten, van wie hij weinig werk maakte; niets bond hem aan zijn vaderland: hij dacht er reeds over, te Petersburg zijne fortuin te beproeven; doch Espaleto’s brief bepaalde zijn keus. Het Zuiden en de bescherming van den machtigen vriend leverden hem eenen beteren waarborg voor de toekomst op, dan de kille Keizersstad en de onbepaalde aanbiedingen, welke men hem daar had gedaan. Hij reisde naar Turin; toen hij er aankwam, was zijn hooggeboren vriend met eene vereerende zending naar Frankrijk belast geworden, en had alleen schriftelijke aanbevelingen voor hem kunnen achterlaten.

Deze en zijne persoonlijke hoedanigheden, zijne menschenkennis, zijne kunst om voor zich in te nemen, zijn bevallig voorkomen, zijn snel en behendig aangrijpen van ieder gunstig toeval, hadden hem echter reeds op eene hoogte gebracht, van waar hij begon te heerschen.

Hij was in de mode gekomen, en hij wist het. Eene mezzadonna, (kleine adel), die er in geslaagd was, eene ongesteldheid waarschijnlijk te maken, terwijl Schilfern te krijgen was, zeide daarna met evenveel trots, als gold het eene uitnoodiging tot de converzatione eener principessa: tonze dokter Signor Schilfern!”

Het is zoo, de jonge man had nog altijd te worstelen met de gevestigde Professoren der universiteit en het macchiavelisme der Italiaansche medici, die, trotsch op het recht des eerstkomenden, dat andere recht van den sterkste en meest handige