Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/308

Deze pagina is proefgelezen

II.
Eene opvoeding.



Op een der overdekte balkons van de Locanda Inglesa zaten des anderendaags, in den laten voormiddag, twee mannen hunne chocolade te drinken en sigaren te rooken: Lord Glenhouse Villiers en Dokter Schilfern. Op het gelaat van den eersten lag een glimp van vergenoegdheid, waaraan zeker het schoone weder en het vroolijke uitzicht op die lange, rechte straat, eene breede rij van aanééngeschakelde paleizen, hun aandeel niet hadden toegebracht. Daar zijn menschen, voor wie de natuur niéts is dan eene versletene tooneel-decoratie, welke zij den rug toedraaien, en die de paleizen maar al te goed kennen als de marmeren loofhutten van ergernis en verveling.

Het was nu ook weder het onderhoud van den dokter, dat hem betooverde. De laatste had lang achtereen gesproken, en bleef nu, in een ernstig zwijgen, zijnen patiënt aanzien. Waarschijnlijk wekte het vermagerde gelaat, waarvan de vaalbleeke tint in het heldere zonlicht nog sterker uitkwam, zijn ernstig medegevoel op. Of wel peinsde hij op een middel, om die vermagering in bloei te doen verkeeren, en op die wangen den gezondheidsblos terug te brengen.

In het eind zei de hij: »Mylord! een geneesheer heeft eenigszins de rechten van den biechtvader; ben ik onbescheiden, zoo ik eenige kennis wensch van uwe vroegere jeugd? ik spreek minder van feiten, dan van gewaarwordingen.

»Heeft Espaleto u niet alles geschreven?’

»Hij mocht immers geen misbruik maken van uw vertrouwen?”