Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/310

Deze pagina is proefgelezen

heid en eene uitgebreide boekenkennis, die zoo mogelijk zijn oordeel nog meer verstompten. Uit eene zekere zucht tot onderzoek, die mij nog lang eigen bleef, trachtte ik mijn voordeel te doen met zijne lessen, en zoodra ik de eerste grondbeginselen van het een of ander vak in mijne macht had. bracht ik het met een weinigje vernuft en eene halve oplettendheid spoedig even ver als hij met zijne versuffende studie, en spoedig ook konde ik hem doorzien. Van dát oogenblik af wist ik, dat hij niets was, dan een catalogus en een woordenboek, en toch zag ik alle omringenden de diepste hulde toebrengen aan de geletterdheid en de kunde van dien man; ik maakte mijne gevolgtrekkingen, en ik verloor voor altijd het geloof, aan dier gelijke meerderheden. Omstreeks dezen tijd wist een zekere Zwitser, in het gevolg van eenen ambassadeur in Engeland gekomen, mijne voogden te overtuigen van de noodzakelijkheid, om Dokter Straights door een ander te doen vervangen. Die ander was hij natuurlijk zelf. Groves zou het u kunnen zeggen, welke kuiperijen Mijnheer Rigotier daartoe gebruikt heeft; want die goede man heeft mij nooit verlaten, en hij zag toen zeker scherper dan ik. Nooit had ik Jerobeam Straights liefgehad, en toch zag ik hem met eenige spijt vertrekken; hij was de eerste figuur uit mijne omgeving. die ik zag aftreden, en het was met het gevoel van eenen tooneel-minnaar, die eenen geliefkoosden . treurspelheld voor altijd achter de coulissen ziet verdwijnen. Ik vermoedde onbestemd in den Zwitser de oorzaak van deze eerste scheiding, en niet gewoon, ééne mijner gewaarwordingen te verbergen, toonde ik hem met fierheid mijnen onwil. Mijnheer Rigotier had al het vernuft, al de scherpzinnigheid, al de wereldkennis, en al het gezond verstand: dat Dokter Jerobeam ontbrak: maar ook had hij niets van zijne kunde. Het was een koud en dor hart, een koel berekenende egoïst, zonder andere beginselen, dan die van zijn stoffelijk belang; die slecht voelde, maar te beter opmerkte; die alle ondeugden kende, doorgrondde en natuurlijk vond; die tot op de drijfveeren van elke deugd was doorgedrongen, en die met een koeloog en eene vaste hand het menschelijk hart tot in de kleinste vezeltjes had ontleed, en die gevonden had… Gij weet het, Schilfern! wat hij heeft kunnen vinden.”