Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/311

Deze pagina is proefgelezen

»Het is zoo, men moet aan de deugd gelooven, om haar te zien; men moet zielenadel in zich voelen, om den zielenadel bij anderen te begrijpen, en uw Rigotier, met den mensch-satan in zijn hart, moest ook wel alleen duivelen om zich zien.”

»Ik weet het, gij hebt nog van die zoete hersenschimmen. En de Hemel beware mij, dat ik ze bestrijden zoude! Ik verbreek niet gaarne betooveringen, die zoo gelukkig maken. — Toen Rigotier bij mij geplaatst werd, overwoog hij twee zaken: hij moest mijne voogden voldoen, die ter goeder trouw waren, en hij moest de meester zijn, of de makker van zijnen kweekeling. Voor het eerste moest hij op mij het overwicht hebben eener meerderheid van kunde: maar Rigotier had slechts blinkende talenten en eene oppervlakkige, onbestemde kennis, en ik was dertien jaar, en ik bezat reeds, wat hem ontbrak. Ik zoude hem vooruit zijn geweest, en zijne onkunde beschaamd hebben. Voor het laatste was hij nog niet te oud, maar daartoe moest hij mij bevallen; en ik was tegen hem vooringenomen; ik had geene speelzieke luimen, die hij konde inwilligen, en eene verslindende weetgierigheid, die hij bevredigen moest: toch besloot hij, zich van mij te doen beminnen en tegelijk aan mij een wonder te doen, waarover de gansche fashionable wereld zich verbazen zoude. Het middel, dat hij daartoe bezigde, was gruwzaam.” De jonge Lord bracht hier de hand aan het voorhoofd, en bleef in een kort, maar smartelijk gepeins verzonken.

Schilfern zag met diep medelijden op hem. »Zoo dit verhaal u te veel kost, wil ik van Espaleto…”

»Neen, ik zal voortgaan. Slechts denk ik nooit aan dien man terug, zonder te wenschen, dat hij meer menschelijk geweest ware; dat hij zich met mijne bedienden verstaan hadde, om mijn goed te plunderen; dat hij mijne voogden hadde overgehaald, om mijn vermogen met elkander te deelen als eenen goeden buit, en dat ze mij in lompen hadden weggestuurd in de wereld. Ik had dan misschien het hoofd verbrijzeld tusschen de raderen eener stoommachine, of den dood gevonden in de golven, na de schipbreuk van een fregat; of ik had armoede geleden met eene vrouwen zes kinderen; maar ik was niet geworden, wat ik nu ben…” en plotseling sterk kleurende, en den traan wegdringende, dien hij voelde opwellen, zag Jefferies