Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/313

Deze pagina is proefgelezen

eeuw, een god van slijk en van metaal, die zijne dienaars afzichtelijk maakt en hard. Hij deed mij inzien, hoe almachtig de man moest zijn, die dezen God in de handen heeft, en hoe hij, die betaalt, meester is van alles. Hij berekende mij met cijfers, hoeveel iedere gewaarwording en elk genot moest kosten, en hij zeide mij op hoeveel goud iedere liefde en elke vriendschap doorgaans te staan kwam. Hij bewees mij de kwakzalverij van iedere kunst en de leugenachtigheid van elke wetenschap, het zelfbedrog van ieder geloof en het belachelijke van elke geestdrift. Kortom, dat alles wat men weet op zijn dertigste jaar, maar dat men dan al levende leert, terwijl men het genot heeft van betoovering op betoovering te zien wegvallen, van hersenschim op hersenschim te zien inéénstorten, van zich met schoone zeepbellen en rooskleurige tooverbeelden te vermaken, wist ik op mijn zestiende jaar; de kale, naakte waarheid werd koud en loodzwaar op mij nedergeworpen; geen medelijdend bedrog liet haar voor mij één enkele harer sluiers. Men verflensde mij het hart, vóór het zich nog geopend had; ik had dorst naar kennis, men wierp ze mij bij volgeschonken bekers in de keel: maar het waren geene liefelijke teugen, geene zoete lafenis; het was een heete, bittere, walgelijke Zwedendronk, die mij verschroeide en ziek maakte. Ik was nooit dartel geweest, nu verloor ik den laatsten zweem van opgeruimdheid. Ik had nooit wenschen gehad, maar, altijd toch eene onbestemde verwachting van toekomend geluk. Nu wist ik, dat er niets voor mij te hopen was; dat de wereld niets konde geven, dat der moeite waardig was, te verlangen. Ik was nooit jong geweest; Rigotier maakte mij plotseling tot een grijsaard: niet een grijsaard, die verzadigd was van genot, maar bij wien de prikkel voor elk genot verstompt was, vóór hij genoot. En toch, het moet zoo zalig wezen, jong te zijn; te gelooven aan de woorden van anderen, aan de deugd van anderen, aan de vroolijkheid van anderen; liefde uit schoone oogen in te drinken; met vertrouwen aan de oprechtheid van anderen te gelooven en toornig te kunnen worden, omdat men bedrogen wordt; wel te doen met het geloof aan de dankbaarheid; iedere roos te plukken en de doorns niet te zien, vóór men ze voelt; zich in gewaarwordingen te bedwelmen en niet vooraf te weten, dat ze betaald moeten worden;