Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/316

Deze pagina is proefgelezen

»Op Warburton-Hall had ik nimmer den schouwburg bezocht. Mijn gouverneur bracht mij eerst achter de coulisses, vóór hij mij in de loge leidde. Ik kende de gansche machinerie van het ballet, al de kleine oorzaken van de groote verrassingen in de Opéra. Ophelia en Desdemona zouden mij misschien geroerd hebben; maar hij had mij getuigen laten zijn van de repetitiën, en van de soupers der prima donna. De schoone oogen van de jeugdige Misses, die smachtend naar mij opzagen, hadden misschien iets in mij kunnen opwekken, dat naar gevoel zweemde; maar ik dacht aan den goeden handel, dien zij voorhadden: de blikken der moeders waren sprekend genoeg; maar ik wist wat zij beoogen, en ik draaide mij om met eene lachende buiging; de vriendschap der vaders was mij ergerlijk, en bij de handdrukken der jongelieden knoopte ik mijn rok toe. Ik dacht aan mijne banknoten. Ik juichte mij zelven toe in mijne vroegwetendheid; maar terwijl ik juichte, drong zich de gedachte bij mij op aan iets groots, dat ik verloren moest hebben, en aan iets kostbaars, dat ik miste; ik dacht toch wel ééns, dat het schoon moest zijn, om in die vrouwen engelen te kunnen zien, en in de mannen rechtschapen menschen, en in die jongelingen boezemvrienden, en in die vermaken vreugde, en in die pracht iets anders dan poppenspel en klatergoud. Ik was nooit vroolijk onder de tuimelende dansen; ik peinsde te midden van die wemelende menigte; ik kreeg het glasachtig starend oog van den krankzinnige, de diepe trekken van den denker, de blauwe oogcirkels van een die niet slaapt, de ingezonken wangen van den tering-lijder. Dit ontrustte mijne voogden; de vader van mijn naasten erfgenaam begon reeds te denken aan de toekomst van zijnen zoon. Rigotier zelf, die op mijne meerderjarigheid rekende, voor zijne toekomst, — want hij had zijn doel bereikt: ik was vreemd aan alle menschen, en ik was zijn broeder geworden, — begon in te zien, dat de verwoesting mij al te diep konde aangegrepen hebben, dat, onder al die bouwvallen der ziel, het lichaam ook wel eens tot puin konde inéénzinken, en dat er toch iets gedaan moest worden, om mij uit deze levenloosheid op te wekken. Ik had den tour naar het continent nog niet gedaan; Mylord Saunders vond goed, dat wij reizen zouden. Rigotier dreef mij voort in eenen aanhou-