Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/319

Deze pagina is proefgelezen

der het balkon, toen Jefferies zijnen laatsten volzin uitsprak.

»Mijn God! ik heb toch bespottelijke inbeeldingen,” riep deze, terwijl hij nog ééns naar beneden zag, en zich over het voorhoofd wreef, als om eene herinnering tegemoet te komen.

»Wat kan dat zijn, Mylord?” riep Schilfern, naar hem toeijlende, »gij wordt bleeker.”

»Het is niets, volstrekt niets… een gezicht, dat ik meende te herkennen… wie is die vrouw?”

»Welke?”

»Die vóóraan reed, op dien appelgrauwen schimmel.”

»Met die donker purperen amazone?” De Engelschman knikte toestemmend.

»Dat is de Signora Horatia.”

»Weet gij meer van haar?”

»Zeer veel!”

»Ik moet alles weten, wat haar betreft.”

»Ik zal u alles verhalen, maar nu niet; gij wordt hoe langer hoe bleeker, en dat aanhoudend spreken heeft u te veel ingespannen.” De Engelschman hoorde dat reeds niet meer; zijn hoofd viel koud en mat in den arm des dokters neder. De krachtvolle Duitscher droeg zijnen verzwakten lijder in de kamer terug, en leidde hem op eene ottomane, waar hij hem al de hulp deed toekomen, die zijn toestand vereischte.