Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/320

Deze pagina is proefgelezen

III.
Een woord van Napels.



Nog in den avond van dienzelfden dag bezocht Schilfern zijnen lijder, dien hij eenigszins uit zijne gewone inertie vond opgewekt.

»Gij hebt mij naar u doen verlangen, Dokter!”

»Juist! Gij zijt nieuwsgierig naar hetgeen ik u zeggen zal van de Marchesa Horatia.”

»Het is zoo; ik stel er belang in, om alles te weten, wat haar betreft; maar houd mij niet voor den romanesken dwaas, die bij iedere herkenning in onmacht valt. Zonder dat, had de vermoeienis mij evenzeer in dien toestand gebracht, waarin gij . mij dezen morgen zaagt; ik moet echter erkennen, dat het toevallige van dit wederzien mij trof; ik wilde juist over haar spreken, zoo die vrouw ten minste is, wat ik vermoed.”

»Zoude het niet goed zijn, dat gij mij eerst inlichttet? ik zoude ligt uw gevoel kunnen kwetsen…”

»Denk niet, dat gij mij nu nog iets van haar zeggen kunt, dat mij treffen zal. Ik had gedacht, ik zou bijkans zeggen gehoopt, haar in ongunstiger toestand terug te vinden. Ik waande haar ver van hier. Ik wil…niet ontkennen, dat zij het is, om welke ik Napels nog ééns weder zien moest.”

»De Marchesa Horatia is ook van Napels. Het is misschien ééne van de schitterendste vrouwen, die men zich denken kan. Sedert, twee maanden, dat zij hier is, bezielt zij alle cirkels. Zij kwam toen van Napels, in gezelschap van den jongen Graaf Oloferno Mancini, dien al onze dames haar benijden.”