Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/330

Deze pagina is proefgelezen

weinigen hebben die behendige kracht, bij die vlugheid van beweging, dien rijzigen en toch zoo gevulden hals, welke zich met zooveel edele fierheid naar den begeleidenden cavalier heenbuigt; weinigen zelfs hebben die koele beradenheid en fiksche vastheid van geest, welke alle moeten samenloopen, om eener vrouw te doen vergeven, dat zij zich aan eene mannelijke oefening waagt: met één woord, als eene vrouw niet paardrijden kan, zooals de Marchesa Horatia het deed, als zij op haren getijgerden Engelschman aan de zijde van haren Napolitaanschen bewonderaar voortreed, dan is het haar beter geene amazone aan te trekken, en geen springend genet te bestijgen. Aan het hoofd van een en stoet jongelieden, nu eens in stuivenden galop, dan weder in statige wandeltred, kwam zij van een tochtje naar Rivoli terug, toen de aandacht van Lord Glenhouse Villiers op haar viel. Wij zeggen dit, omdat het wel eens de laatste maal konde zijn, dat zij zich zó vertoond had in al den glans van bewondering, aanbidding en benijd geluk. — Aanbidding, want wat anders kon het zijn, dat de vlammende blikken van den jeugdigen graaf de Mancini uitdrukten, die met onverzadigd en gloed onafgebroken op de prachtige rijderes bleven rusten, en die zich slechts dán met sprekende ijverzucht op een ander voorwerp wendden, als ook andere blikken de hare zochten; en wee dien andere, en wee die vrouw, zoo hij kon gissen, dat zij elkander verstonden! Benijd geluk! Benijd geluk! in het midden der misdaad en verloren vrouweneer! Ja! zie het op de trekken van al die vrouwen; zie het aan die glimlachjes, waarmede zij Mancini’s aandacht afbedelen; zie het aan haar bewolkt voorhoofd, als deze met kiesche bezorgdheid, of met angstige nauwlettendheid, elke harer wendingen gadeslaat. En laat ons die schoone, die bewonderde, die benijde, die gelukkige vrouw eens met onbescheidenen blik bespieden in de eenzaamheid van haar prachtig boudoir, in het négligé van lichaam en ziel, zooals Glenhouse zeggen zoude; misschien valt er iets weg van het blanketsel der vroolijkheid; misschien kunnen wij er een paar woorden lezen, welke tot de oplossing medehelpen van het groote raadsel: de vrouwelijke ziel.

Wij zullen haar sierlijk pruilkabinet niet beschrijven. Dat alles, wat wij daar vinden zullen, is reeds zoo dikwijls opgeteld; daar