Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/336

Deze pagina is proefgelezen

Nadat deze het aangegeven kapsel voltooid had, zag de Napelsche haren minnaar vragend aan.

»Lieve Hemel!” riep hij bijna met ontzetting, »dat staat u onverdragelijk wild, dat veroudert u wel tien jaar!”

»Ik wist het wel, Mancini! men moet blond zijn, om zóó iets te kunnen dragen; maar ik weet iets: ik zal breede, fijne vlechten nemen, dat is eenvoudig, en dat vult evenzeer.”

De Graaf antwoordde niets. Misschien dacht hij zich in zijne kwade luim de onmogelijkheid, dat haar heden iets goed konde staan. Hij wendde den rug naar de psyché en trommelde op de vensterruiten.

Middelerwijl had Rosa de verandering volbracht.

»Wat dunkt u nu, mijn Vriend?” vroeg Horatia met de zachte stem der onzekerheid. Hij zag haar aan. Een blos kleurde zijne wang.

»Men moet mijne Horatia zijn, om alles te weten, volmaakt!” En hij kuste haar het voorhoofd.

Was het dankbaarheid voor hare vinding? was het werkelijk het vermogen harer schoonheid? Wij wagen het niet te beslissen; maar het is zeker, dat de Graaf verder zweeg en haar met zichtbaar welgevallen aanzag, totdat de laatste strik was geknoopt en het laatste versiersel aangelegd. Toen eerst sprak hij: »Wat neemt gij dezen avond, Lieve! Denk er aan, dat gij ontvangen moet.”

»Om iets vreemds te hebben, neem ik het Napelsch kostuum, met de zwarte kanten en het mat-zilveren garnituur. Vindt gij het niet goed?” vervolgde zij, toen hij het voorhoofd fronste.

»Het is eene dwaasheid, Mevrouw! de lieden aan Napels te herinneren; en daarenboven, dat was goed in dien tijd, toen… toen… gij nog geen opschik behoefdet; maar nu…”

»Dat is grievend, Mijnheer! Drie dagen geleden zeide de Principe de Monzo nog, dat ik de éénige vrouw was, die wit konde dragen, en gij! …” Mancini werd geelbleek. Zijn oog schoot gloeiende blikken. Hij glimlachte met bleeke lippen.

»En gij weet zonderling goed te onthouden wat de Monzo zegt. Waarom noemt gij juist dezen?”