Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/349

Deze pagina is proefgelezen

eischen zoude. Mijne zucht om Horatia de mijne te noemen, vroeger eene Iuim, die ik zoude vergeten hebben, werd nu eene ernstige, onweêrstaanbare begeerte; maar ik wist, dat zij te Napels, in het huis van Palcetti, in het gezicht van lichtzinnige spotters en een ijverzuchtigen grijsaard, niets voor mij zijn konde. Niets bond mij aan Napels, ik besloot naar Florence te vertrekken. Ik deelde haar mijn voornemen mede, kortaf, zonder er een enkel woord bij te voegen; want ik wilde niet aan mijne overredingskracht te danken hebben, wat ik alléén hoopte van hare belangelooze liefde. Belangelooze liefde! dat was nu eenmaal het thema geworden, waarop altijd mijne gedachten rondspeelden, en waaruit zij de schoonste variaties des levens voortbrachten, sedert den tijd, dat ik begonnen was te gelooven aan iets aesthetisch, aan iets meer dan zinnelijks! sedert ik aan uitzonderingen geloofde op de regelen van Rigotier, sedert ik Horatia kende! De vrouw, die de mijne zoude zijn, moest zich wegschenken, niet verkoopen. Ik had mijne geliefde nooit dit denkbeeld aangegeven; want het moest opkomen uit hare eigene ziel, het moest eene oorspronkelijke opwelling zijn van haar hart. Toen ik dus gezegd had: »ik verlaat Napels,” wachtte ik het woord, dat zij spreken zoude, af, met eene nooit gekende gewaarwording van angst en verwachting. Zij moet het op mijne trekken gelezen hebben. »Ik volg u!” ruischte haar antwoord mij in het oor, en ik viel duizelend van vreugde en bewondering aan hare voeten. De kleine toebereidsels voor ons vertrek waren spoedig gemaakt; ik belastte Rigotier met alles, wat nog te Napels voor mij te doen overbleef, bovenal met het voldoen der weddenschap en met het tot zwijgen brengen van de snappende club mijner vroegere gezelschaphouders. Ik liet hunnen spot door ruischende feesten tot zwijgen brengen, en op zekeren dag plaatste ik Horatia in mijne reis-caleche, en reed in ijlenden draf tot aan de vlakte van C … Onder een verbloemden naam huurde ik eene villa, eenzaam genoeg om de tempel te kunnen zijn van onbespied geluk, en zoo goed ingericht, als ons voorbijgaand vérblijf het slechts eischte: want het was mijn plan, om mij niet lang meer in Italië op te houden. Ik was nu meerderjarig; mijne voogden wenschten mij in Engeland terug om mij het beheer mijner goederen in handen te geven, en ik