Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/352

Deze pagina is proefgelezen

niets gevonden had, dan hetgeen ik zeker had kunnen zijn te zullen vinden, en dat de eer mij verbood, den prijs niet te betalen, waarop zij zich gesteld had. Ik toch had haar weggerukt van de plaats, waar men haar reeds een goeden voorslag had gedaan; zij had iedere harer andere berekeningen moeten opgeven; zij had hare dierbare toekomst voor mij meer onzeker gemaakt; in het eind, zij had zich aan mij liever willen leveren, dan aan elk ander. Ik vermeet haar zooveel ik konde: want ik kon haar niet aanzien zonder afschuw; maar ik stelde mij in staat haar genoegdoening te geven. Zij was nu ook meesteres geworden van haren persoon. Ik was onafhankelijk van de gansche wereld. Er deden zich weinige zwarigheden op. Mijn kamerdienaar en eene harer vrouwen waren getuigen van de ceremonie, die zij geëischt had, en ik sloot den belachelijken ruilhandel: in het geheim, dat is waar, maar zóó verbindend, als zij het slechts wenschen konde. Nog meer: zij was eene vrome Katholieke; de vroomheid in Napels houdt gelijken tred met de ondeugd; zij gaan gezellig hand aan hand, en hinderen elkander niet. Zij wenschte eene Priesterlijke inzegening. Alles was mij zoo volmaakt onverschillig, dat ik haar ook dáárin genoegen gaf: dát waren dan ten minste banden, die haar heilig hadden moeten zijn. Zoo was ik dan toch de bedrogene geworden. Ik schreef mijn ramp aan Rigotier. Ik wenschte, dat hij komen zoude. Hij moest mij leeren, mij in het gebeurde te schikken; zijne wijsbegeerte moest mij komen steunen. Ondertusschen bezielde mij in stilte eene verbeten woede, die ik niet konde uiten, dan door de snijdendste koelheid. Horatia moet in die dagen ongelukkig zijn geweest. Ik zeg het niet met eene bijgedachte van voldane wraak. Bij later inzien was mijne teleurstelling hare schuld niet. Waarom had ik haar ook voor iets anders gehouden, dan voor eene vrouw? Het was zichtbaar, dat zij veel leed, ofschoon zij zweeg en met fierheid haar wee verborg. Ik ben nooit hardvochtig geweest. Het lijden van anderen heeft mij altijd getroffen. En daarenboven, ik had dat schepsel bemind. Hare stille zachtheid onder mijne verpletterende verachting, waarvan zij de reden niet eenmaal kon gissen, begon mij te roeren; en op zekeren dag, toen zij, na mijn bijtend afwijzen van een liefdedienst, bijna ster-