Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/355

Deze pagina is proefgelezen

gewaarwordingen te Parijs; ik wilde er zinsbedwelming of den dood. Ik vond geen van beide; maar ik vond Espaleto, den éénigen waarachtig verheven en onbaatzuchtigen mensch, dien ik tot daartoe gevonden had; hij ontlokte mij het vertrouwen, dat ik thans u schenk; hij herinnerde mij, dat er in Italië nog een kind kon bestaan, dat aanspraak had op mijne zorgen, en dat misschien reeds oneindig veel geleden had door de schuld zijner moeder, waaraan het toch onschuldig was. Ik begon mij voorstellingen te maken van de mogelijkheid, om dat kind te vinden, zeker wel als een wezen naar het beeld zijner moeder, misschien wel als een jongen booswicht of als eene jammerlijk verlorene; maar toch mijn kind! maar toch een wezen, dat ik recht had, aan mij te verbinden door weldaden, dat misschien dankbaar zoude zijn! Met het voornemen, om te Napels, in de verlatene villa, door gansch Italië naar de vrouw te onderzoeken, die éénmaal de mijne was, en die zeker, van val tot val, tot de afgrijselijkste laagte moest zijn gezonken, kom ik te Turin, Espaleto levert mij in uwe handen, en het toeval voert de vrouw onder mijn oog; maar naar allen schijn rijk, geëerd, gelukkig! en zeker met nieuwe misdaden bevlekt, en zonder kind!”

»En toch, wanhoop niet!” zeide Schilfern, »er is nog zooveel duisters in dit alles! En juist dit duistere geeft mij nog hoop. Ik zal strenge nasporingen doen. Lady Jefferies, of liever Signora Palcetti, zoo werkelijk de geruchten waar zijn, mag u niet in onzekerheid laten omtrent uw kind. Uw oponthoud te Turin, haar verblijf in deze stad, mijne bekendheid met alles, wat hier omgaat, geloof mij: er is Voorzienigheid in dit alles!”

»Bah! met uw groot woord: die Voorzienigheid heeft dan mijn kind in ellende laten sterven, of, de Hemel weet, welk leven bereid; die Voorzienigheid heeft die schuldige vrouw, twaalf jaren lang, gezondheid, jeugd, schoonheid gegeven, en al het geluk, waarvoor zij vatbaar is! Zij is van den arm des eenen minnaars in dien des anderen gedarteld. Zij is geëindigd met de overtreding van al wat zij heilig noemde; en dat laat uwe Voorzienigheid toe, en mij straft Zij met een leven van lijden, schoon ik mij geene opzettelijke misdaad bewust ben, en geen enkel mensch uit boosheid moedwillig heb doen lijden; schoon ik, ondanks al mijn recht, om de menschen te haten,