Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/357

Deze pagina is proefgelezen

VI.
Scherts.



Zoodra Dokter Schilfern van zijn bezoek bij de Marchesa was teruggekomen, had hij eenen brief geschreven en verzonden aan het adres van »Mijnheer Rigotier, particulier te Solothurn!” De inhoud van dezen brief was zeker nog al vreemd ; want hij noodigde dien Heer uit in zijne hoedanigheid als arts, om zich te laten vinden aan het ziekbed, dat waarschijnlijk een sterfbed zoude worden, van Sir Edward Jefferies van Warburtonhall, die hem nog éénmaal wenschte te zien, en die iets met hem had te regelen, aangaande zijne nalatenschap.

Twee uren later schreef de zonderlinge arts den zoo hachelijk opgegeven patiënt een wandelridje voor naar Tivoli.

De receptiezaal der Marchesa Horatia di Zoni vulde zich met eene schitterende menigte, die reeds eenigszins ongeduldig begon te worden, omdat nog altijd de vrouw des huizes achterbleef; men vond, dat de fijne beleefdheid, die zij haren bezoekers aandeed door een zoo langdurig toilet, al te weinig schadeloos stelde voor haar lang afzijn. Eindelijk verscheen zij. Zij droeg het kostbare kleed, dat Oloferno voor haar gekozen had; en de lichtblauwe fluweelen bloemen, met bladen en helmsteeltjes van geslagen zilver, deden eene schilderachtige uitwerking in de blinkende zwarte vlechten. De Graaf had geene paarlen gevonden, welke hem groot genoeg waren toegeschenen; maar om den volkmaakt schoonen hals pronkte eene rij heldere saffieren, in keurig cantillewerk gekast. De lange wit-glacé handschoenen bedekten de zuiver ronde armen tot aan de rozekuiltjes van den elleboog; één dier armen rustte in dien van Oloferno Man-