Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/358

Deze pagina is proefgelezen

cini, die dezen, in zijne verrukking, zacht drukte; want zijne geliefde scheen hem zoo bekoorlijk als immer. Toch had hij haar voor het binnentreden moeten influisteren: »Als gij zoo beeft, mijne Lieve! zal men het er voor houden, dat gij waarlijk nog koorts hebt.”

En zij had geantwoord: »Ik zal mijn best. doen om mij te beheerschen!”

En dat was niet te ontkennen, dat zij zich wist te beheerschen: zij wisselde lachjes met alle vrouwen; zij schertste en praatte met alle mannen; zij paarde de kinderlijke losheid der jonge Napolitaansche aan het levendige vindingrijke vernuft der rijpere Française. Onder de laatstgenoodigden — want men zoude dansen, en het was ditmaal eene genoodigde bijeenkomst kwam ook Glenhouse, die Schilfern den arm gaf. Nauwelijks zag hen Mancini, of hij ging hem tegemoet; en de ijverzuchtigste aller minnaars voerde zelf, onbewust van hetgeen hij deed, den verlaten echtgenoot Daar de schuldige gemalin: Zij was juist in gesprek met de Principessa di Sola, die met verbetene spijt het kleed bewonderde, dat zij toch zoo benijdde. Horatia zag slechts even op, groette den vreemdeling, die haar werd voorgesteld, met eene hoofsche buiging, alsof het werkelijk een vreemdeling was, en wendde zich toen weder tot de Signora, met de aanmerking, dat zij den tweeden bouquet van het garneersel eenigszins verplaatst had, om het steile van het opmaaksel een weinig te breken. Eenen opmerker, als Schilfern, kon het echter niet ontgaan, dat zij dáárom alleen niet verbleekte, omdat zij heden toch van blanketsel had gebruik gemaakt, en dat er eene uitdrukking van diepgaande ontroering lag in dien éénen vluchtigen blik, welken zij op Edward wierp. Van dezen voelde Schilfern den arm in den zijnen sidderen, hoewel hij ook met eenen glimlach den Graaf eene aardigheid zeide over de betooverende verrassing, welke hij hem had voorbehouden, door hem bij de schoonste vrouw van Italië in te leiden.

»Want ik heb meer Italiaansche vrouwen gekend! vroeger, bij eene reis langs de Apennijnen,” voegde hij er bij, met eenen snijdenden blik op Horatia, die nu moest gaan zitten.

»Gij hebt meer in Italië gereisd, Mylord?” vroeg Oloferno.