Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/362

Deze pagina is proefgelezen

verachting. »Eene gewone tooneelspeelster betaalt men niet zoo goed. Kom, Dokter!” en met eene diepe spottende buiging verwijderde hij zich.

Horatia schudde de beurs van zich weg, met de beweging van een jong meisje, dat eene spin op haar kleed ziet. Toen eerst liet zij, met eenen diepen zucht, het hoofd nedervallen op de borst, en niemand dan zij heeft het kunnen weten, hoe, bitter de twee tranen waren, die zij daarbij met de gloeiende hand zich van de oogen wischte.

Eenige minuten daarna kwam Mancini bij haar terug. Zij had zich nu weder geheel hersteld.

»Zoo alléén, Mevrouw! in het midden van uwen cirkel?” vroeg hij verwonderd.

»Ik had hoofdpijn; ik heb het een paar kennissen gezegd, en men is beleefd genoeg, mij nu een óogenblik met vrede te laten. In ernst, Oloferno! gij zult mij verplichten, met al deze lieden spoedig te verwijderen. Ik voel op nieuw koorts, en rust is mij noodig.”

Goed! maar hebt gij iets gehad met den Engelschman?”

»Waarom vraagt gij dit?’.

»Hij is plotseling vertrokken met zijn geneesheer, en hij heeft van mij afscheid genomen, met een paar woorden over u, die zóó boosaardig waren, dat ik hem wel een dolk in de keel had willen duwen, en toch zoo tergend beleefd, dat ik belachelijk geweest ware, met hem uit te dagen.”

»Wij hebben getwist. Hij wilde mij te Napels gekend hebben; maar ik was nog een kind, toen hij dáár kan geweest zijn. En nu, Monsignore! laat mij een paar vrouwen toespreken en leid mij dan naar mijne kamer; ze zullen, zonder mij, wel dansen.”