Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/373

Deze pagina is proefgelezen

IX.
De list van den Dokter.



Ofschoon Mylord Glenhouse Villiers zeer weinig behoefte had aan eenige nieuwe kennismaking, vooral in zijne tegenwoordige gemoedsgesteldheid, bevreemdde het hem toch eenigszins, dat hij zijnen geneesheer alléén vond, toen hij op het bepaalde uur aan diens huis kwam. En toch, het was zoo. Eene keurige tafel, met alles wat een verwenden smaak tot eetlust prikkelen kon, maar slechts, twee couverts, niemand dan den Lord en zijnen gastheer. De laatste vergoedde echter, door zijne vroolijke luim, door belangwekkende anekdoten uit zijn beroepsleven, en door alles, wat vernuft en vinding aangenaams kunnen geven aan het vertrouwelijk gesprek, de afwezendheid van gezelschap. Edward merkte op, dat hij in eene buitengewoon vroolijke stemming was, dat er bijna schalkheid lag in de blikken, die hij soms op hem wierp, en hij begon te begrijpen, dat de Duitscher eenige verrassing met hem vóór had, en dat het iets goeds moest zijn, was duidelijk uit zijne gulhartige scherts. Onwillekeurig gaf hij toe aan een onzeker vooruitzicht van genoegen, en des te eerder liet hij zich medesleepen door de opgewondenheid van Schilfern. Het dessert was nog niet recht afgeloopen, toen er gescheld werd.

»Daar is hij!” riep Schilfern, vluchtig op zijn horloge ziende.

»Wie? de man, met wien gij mij in kennis wilt brengen?”

»Ja, Mylord! maar indien wij nu van zijne tegenwoordigheid al het voordeel zullen hebben, dat ik er van verwacht, zult