Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/378

Deze pagina is proefgelezen

zien, zooals zij toen was daarenboven, hare gulle vertrouwelijkheid bedroog mij. Ik geloofde niet veel aan de betoovering van mijn uiterlijk; maar de behoefte aan troost, de wanhoop, de zucht, om zich te wreken zelfs, moesten haar in mijne armen voeren, meende ik, en… ik sprak haar van mij zelven. Er viel een tooneel voor, waarbij ik niet de gelukkigste rol speelde doch dat heeft zij u zeker medegedeeld, Daarna was het afgedaan tusschen ons. Zij heeft van een anderen kant hulp gezocht. Zij ontving brieven uit Napels, niet van de hand van Jefferies. Zij schreef terug aan Palcetti, haren voogd, en op zekeren nacht was zij niet meer dáár. Ik kon gerust mijn Sir Edward afwachten; aan eene verzoening zoude geen van beiden denken, alleen op een sterfbed… een sterfbed is iets gevaarlijks. Voor het sterfbed behoede mij mijn goed gesternte en gij!”

»Wij zullen alles regelen, vóórdat het zóó ver komt. Ik zeg niet meer dat gij zonder overleg hebt gehandeld; en nu tot onze zaak! Hoeveel inkomen geniet gij van Sir Edward?”

»Duizend pond. Niets meer, niets minder; ziet gij, ik leef er van.”

»Welnu dan, Mijnheer Rigotier! Lady Jeffelies stelt u voor, dat jaargeld nog met vijfhonderd pond te vermeerderen zoo gij een schriftelijk bewijs wilt geven van hare onschuld, en van de wijze, waarop gij haar tegen haren gemaal hebt ingenomen.”

»Wat! wat zegt gij?” riep de Zwitser, opspringende. »Mijn God! zijt gij in het belang van Lady Jefferies?”

»En in het uwe. Gij zult het moeten erkennen!”

»Het is gruwzaam, iemand door list in een valstrik te lokken. Gij hebt mij schandelijk bedrogen.”

»Vergeef mij. Er zijn lieden, die men alleen met hunne eigene wapenen bevechten kan. Gij hebt wel bedrog gebruikt tegen eene vrouw!”

»Peste! dat ik daar niet op verdacht was!”

»Quandoque dormitat Homerus !” antwoordde Schilfern lachende.

»Gij zult wel de goedheid hebben te doen, wat ik van u vraag. Voor het overige spaart het u een gerechtelijk verhoor…”

»Dat is eene dwaasheid. Ik heb niets gedaan, dat vatbaar is voor openlijke vervolging; en toch,” voegde hij er nadenkende bij, »met het vermogen van Lord Glenhouse bewijst men alles! Evenwel, ik kan alles ontkennen.”