Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/380

Deze pagina is proefgelezen

geluk te naderen; doch Schilfern hield hem met kracht terug.

»Niet alzoo, Mylord! Die geweldige gramschap voert tot niets goeds. Ik heb dien man in dit net gewikkeld, omdat het tott uwe volle overtuiging noodig was, en omdat ik op uwe matiging rekende; ik heb het beloofd, dat gij er buiten zoudt blijven; en men moet zelfs woord houden aan eenen schurk!”

»Laat mij, Schilfern! ik heb niets beloofd, en ik wil hem zien sterven voor mijne voeten: den moordenaar mijner ziel; den ellendige, die Horatia het verderf heeft ingedreven.”

»Zóó is het; maar het verstand moet u zeggen, dat gij niets tegen hem ondernemen moet; dat gij het niet moogt; geen aardsche rechter geeft een vonnis tegen misdaden als de zijne; en het bitterste, wat gij hem zeggen kunt, zoude hem koel laten, en slechts mij beschamen. Ik mocht hem niet hierheen lokken door eene logen, om hem prijs te geven aan u.”

»Diantre! l’honnête homme!” lispelde Rigotier, die alles hoorde, en die, voor den uitslag niet meer bevreesd, met drift aanving te schrijven.

»Zal die duivel dan eeuwig ongestraft blijven?” vroeg Edward hevig met den voet stampende.

»Eeuwig? wie zegt u dat?” hernam de Duitscher, met eene vaste stem en eenen ernstigen blik.

»Ja, gij hebt wel gezegd, bij misdadigers als deze leert men gelooven aan de vergelding der eeuwigheid.”

»En den naam dan van Hem, die gezegd heeft: »Mij komt de wrake toe!” blijf hier terug, en laat het overige aan mij over,” hernam Schilfern, hem naar de sofa terug leidende.

»Verwijder hem dan, ik heb geen verder bewijs noodig. Werp hem van mijn goud toe, wat u goeddunkt.”

»Gij hebt het gehoord, Mijnheer!” zeide de Dokter, naar Rigotier toegaande. »Mylord bewilligt in mijne schikking, en ik zal zorgen, dat zij worde uitgevoerd. Ziedaar zes regels van Lady Jefferies tot uwe zekerheid.”

»En hier is het bewijs, dat gij wenscht.”

»Mij dunkt, wij konden nu scheiden.”

»Gaarne. Mijne gebiedenis aan de Lady en aan mijn ci-devant élève, en uwe handelwijze met mij is zoozeer die van iemand die weet te leven, dat ik wel zou willen zeggen: au revoir!”