Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/414

Deze pagina is proefgelezen

zichtbaren rouw aan zijn uitgedrukten wil; hij zal u eene vergoeding schuldig zijn, een wensch gaarne inwilligen; — hij heeft veel te geven, uw koninklijke heer, vele landen en staten, die hij niet altijd alleen zal kunnen beheerschen, — ik zelf zal u leeren zijn vertrouwen te winnen.

Maar de jongeling vloog plotseling op uit den vriendelijken arm, die hem ondersteunde, en riep uit in ijlhoofdige woede: »zwijg van onderwerping, zwijg van vertrouwen; nu gij weet, dat de Koning komt, had gij mij uitstel kunnen geven tot hij, hier was; maar gij wilt mij in ’t verderf storten, en allen die mij goed willen. — Zoo zal ik dan middelen zoeken om hen en mij te verdedigen tegen u!” en hij haastte zich voort.

»Zoek dan die middelen, verlorene! riep de Regent hem na, met eene strengheid, die alleen door den blik van medelijden werd getemperd, »maar ik zweer bij het dierbaar leven van mijn Koning, dat noch gij, noch geheel Spanje zullen beletten, dat de bevelen, die ik ontvangen heb, worden uitgevoerd.

»Senôr Capitan! volg den Infant met uwe lieden, ik stel U verantwoordelijk! zorg dat dit stipt worde gehoorzaamd, en de Regent gaf het Brusselsche bevelschrift in handen van den kapitein zijner lijfwacht.

»Nu heb ik behoefte aan mijne goede, trouwe Valentine, sprak de Kardinaal, even het voorhoofd steunende met de hand, en hij deed de Senôra tot zich roepen. Zij kwam, gevolgd van den jongen Vlaming Gauthier de Vergy, en begeleid door een anderen man, den Baron Amerstorff, een tweeden ambtgenoot van den Regent, een dergenen, die hij de meeste achting toedroeg, en die dat zeker het best verdiende; een streng en statig man, even gehecht aan zijne grondbeginselen als vasthoudend aan zijne rechten, met wien Ximenès van allen het best samenstemde, en aan wien hij toch de moeielijkste tegenpartij had.

Mijn doorluchtige oom! begon Donna Valentine, met een allerliefst pruilend gezichtje, »eindelijk is dan de beurt aan mij, nadat er, ik weet niet hoeveel lastige menschen zijn voorgegaan, en nu kom ik zelve van mijn recht, om het eerst te