Pagina:Boutens, Vergeten liedjes (1910).pdf/66

Deze pagina is proefgelezen


Wit keek de morgen door den kier.
De wind stak op om 't eenzaam huis;
De hemel brak in koel geruisch;
De regen sloeg op veld en dier.

Ik rees en stond, mijn hand ontsloot
De ramen van het breed kozijn;
De kamer liep vol vochten schijn — ;
Daar lag de bloem als bloed zoo rood.

Teêr droeg ik haar, een kind dat sliep,
Naar buiten waar de regen viel.
De roode bloem, mijn eigen ziel
Dronken het leven lang en diep.

Daar smolt de zon door wolkenwand,
In 't Westen rees de regenboog;
Diep uit het bloemehart omhoog
Reukte de geur als offerand.