DE STIJL-BEWEGING IN DUITSCHLAND.
Menigeen zal groote oogen op gezet hebben, bij het lezen van dat artikel in het B. W. van 17-2-’23 over „Stijl-beweging in Duitschland,” waar zoo maar ineens in het jaar des Heeren: Anno Domini: 1920 in het korte tijdsverloop van zegge en schrijve VIII maanden de geheele verouderde, expressionistische marmelade (zeker nog uit het Rübentijdperk) begrippen, door den schrijver overwonnen werden.
Wohl einzig dastehend!
Tot nu toe wist ik niet en zeker velen met mij, welk een genie der Neu orientierung-Kunst wij in ons midden bezitten. Want men moet toch wel een genie zijn, om in het korte tijdsverloop van acht maanden een geheel nieuwen ommekeer in de Duitsche kunst en „architectuur” (welk fijn onderscheid is hier door den schrijver wel tusschen kunst en architectuur bedoeld?) teweeg te brengen, wat zelfs het Bauhaus te Weimar in 4 jaren niet heeft kunnen tot stand brengen.
In een reeks van aanschouwelijke voordrachten gelukte het hem, de achterlijke Duitsche kunst te doen ontwaken uit het romaniseerende vandalisme der autoritaire starheid en de grondslagen te leggen voor een nieuwe elementaire plastiek. Hij bracht menschen, volgepropt met vage begrippen tot klare kennis hunner middelen en bespeurde direkt de geneeskrachtige uitwerking in alle takken der kunst.
Hoe heerlijk moet het voor zoo iemand zijn, het bewustzijn met zich om te dragen dezen achterlijken Duitschen „Stijl” bijgebracht te hebben, waar talentloozen als Taut, Top, en alle anderen hopeloos naar zochten.
Dat deze Anfänger niet in zijn schaduw zelfs kunnen staan, staat vast; maar ook staat vast, dat de kleurindeeling zooals in het museum te Weimar niets nieuws onder deze zon is; maar dat reeds voor meer dan 20 jaren die indeeling in primaire kleurvlakken in het museum in München en daarna in Darmstadt en later in Nürnberg en andere musea toegepast is. Laat ons dus den heer T. v. D. hoog houden, misschien verlicht hij ook andere en onze Hollandsche kunst nog eens op dergelijke wijze.