6
Vöslau, zeer gezocht om deszelfs aangename ligging, warme bronnen en baden.
Het gebrek, dat zich terstond na de opening des spoorwegs aan doelmatige zomerverblijven deed gevoelen, gaf den bezitter der heerlijkheid Vöslau, den graaf van Fries, aanleiding, om een gebouw daar te stellen, geschikt om in de behoefte van eenige huisgezinnen te voorzien.
Tegelijker tijd besloten verscheidene familiën uit Weenen, zich door het vervolgen van dien aanbouw een geschikt verblijf te Vöslau te verzekeren; te dien einde werden eenige schoon en doelmatig gelegene dagloonerswoningen met de daarbij gelegene gronden aangekocht. Voor laatstgemelden werd in de nabijheid van den spoorweg een ander terrein overgenomen, om in de oogenblikkelijke en misschien later te ontstane behoefte te voorzien, en waar alzoo langzamerhand eene kleine kolonie kan ontstaan.
Hier bood zich dus eene geschikte gelegenheid aan, om den niet alleen smakeloozen, maar zelfs slechten bouwtrant dier streken te verbeteren, en besloot de eigenaar der heerlijkheid, daartoe al zijnen invloed in het werk te stellen, en tevens, om de daartoe strekkende pogingen door voorbeelden, bij den voorgenomen bouw van het hier bovengemelde huis krachtdadig te ondersteunen.
Hier ontstond nu echter de vraag, of en in hoe verre het karakter van een eigenlijk landhuis kon strooken met de woning van eenen stedeling op het land, en nog wel in de nabijheid der stad.
Men kwam eindelijk overeen, dat het volgende hier in het algemeen tot rigtsnoer zou kunnen strekken. Het genoegen van het landleven, gedurende den zomer, bestaat in een zorgeloos, door geenen steedschen dwang verontrust der vrije natuur, van eene frisscher verkwikkende lucht, en eenvoudige en krachtige spijzen, kortom, in eene tegenstelling van het landelijke bij het steedsche leven.
Hoe strenger deze tegenstelling kan worden volgehouden, hoe meer men zich ongestoord aan de genoegend overgeven, en het voorgestelde doel, eene verkwikking voor ziel en ligchaam te verkrijgen, zal kunnen bereiken. Het is derhalve een eerst vereischte, dat alles, was ons op het land omring, met de landelijke natuur in overeenstemming is, ten minste in zooverre zulks gescheiden kan, zonder ons zekere gemakken te ontroven, die ons door de gewoonte tot eene tweede natuur geworden zijn.
Deze behoeften, welke niet zoo zeer door de landlieden gevoeld worden, strekken zich voornamelijk uit tot ruime en doelmatig ongerigte woningen, terwijl de overige punten, waarin zich de landelijke bouwwijze van die der steden onderscheidt, ons niet in onze gewoonden storen, maar integendeel in verscheidene opzigten gezond en aangenaam kunnen genoemd worden.
Er werd derhalve besloten, dat het aantal en de afmetingen der vertrekken, die der deuren en ramen, de inrigting van verwarmingstoestellen en der keukens, naar de beste stadswoningen zouden worden geregeld; doch dat met betrekking tot de overige constructiën en de in- en uitwendige versieringen, de hiervoren ontwikkelde grondstellingen zooveel mogelijk zouden worden toegepast, waarbij echter tegelijker tijd keuze en behandeling der bouwstoffen, even zorgvuldig als bij de grootste en voornaamste landhuizen zou worden in het oog gehouden.