Pagina:Bouwkundige Bijdragen vol 01.djvu/23

Deze pagina is proefgelezen

9

alle nuttelooze versterking der buitenmuren te vermijden, slechts 3 duim dragt, en zij werd op afstanden van l½ à 2 klafter (2,844 à 3,792 Ned. el), door ijzeren ankers aan den muur verbonden. Eene gewone bebalking is op de eerste verdieping aangebragt, en wel op het midden gedeelte van het gebouw, over deszelfs diepte, doch op de vleugels in de rigting der lengte; zoodat de uiteinden der balken aan alle zijden 6 duim voor de muren springen, en met den vroeger vermelden band van metselsteen en de muurplaten, eene soort van lijst vormen, welke door uitgewerkte, voor de koppen der balken gespijkerde, plankjes en door eenige daar tusschen, op de natte pleister aangebragte kleuren, met geringe kosten een sierlijk aanzien verkrijgt. De buitenste, naar de afwaterende zijde van het gebouw liggende, balken dienen tegelijk als muurplaten tot bevestiging der kap. Vier balken, welke buiten den voor-, zoowel als buiten den achtergevel uitsteken, dragen kleine balkons. Het dak is op de eenvoudigste wijze zamengesteld, en voor de gevels van het gebouw werd een houten raamwerk opgerigt, dat, gelijk onze teekening aanduidt, van buiten beschoten en inwendig, voor zooverre de bewoonde ruimte strekt, bemetseld en bepleisterd is. Een ligter raamwerk, even zoo beschoten en bepleisterd, maar niet bemetseld, vormt de tusschenmuren der kamers in de dakverdieping. De zolderingen der vertrekken aldaar werden gedeeltelijk door het beschoten dak gevormd, zoodat men zooveel mogelijk tegen de hitte moest waken. De in deze omstreken algemeen tot dekking gebruikte spanen, schenen hiertoe het doelmatigste te zijn, en het dak bekwam derhalve daarvan eene dubbele bedekking, niet op latten, maar op een doorgaand beschot. Om aan dezelve eenen langeren duur te verzekeren, werden zij met een mengsel van hout- en steenkolenteer bestreken, daarop met zand bestrooid en vervolgens, na behoorlijk gedroogd te zijn, op nieuw geteerd. Bovendien werd door de opengewerkte versierselen, welke in het beschot der gevels ter regter en linker zijde, en boven de ramen zijn aangebragt, voor eenen gedurigen doortogt van lucht tusschen het buiten- en binnenbeschot der dakspanten gezorgd. Van veel nut is bij landhuizen een ver vooruitspringend dak, niet alleen, omdat hetzelve de geheele buitenzijde van het gebouw en de welligt daartegen geplaatste voorwerpen beschut, maar ook, omdat het water ver van de fonderingen verwijderd en het grondwerk droog blijft, terwijl de kostbare, gedurig herstel behoevende, goten vermeden worden. Bij dit gebouw bekwam het dak dus ook eenen voorsprong van 3 voet (0,948 Ned. el), welke op de eenvoudigste wijze door verlenging der daksparren werd daargesteld, en welke laatsten, voor zoover zij zigtbaar zijn, met de daarop geplaatste deel net geschaafd werden. Aan de buitenste spar, bij ieder der vier hoeken, werd eene houten versiering aangebragt, bestemd, om de dikte der sparren te verbergen, en tegelijk tot hoekstuk en krooning te dienen. Dit gezamenlijke houtwerk aan de buitenzijde van het gebouw bleef ongeverwd.
Een houten trap leidt inwendig van den grond tot op den zolder. Deze is zoodanig ingerigt, dat de treden, wanneer die door het gebruik zijn afgesleten, er uitgenomen kunnen worden, om dezelve te vernieuwen, zonder dat het (als gewoonlijk) noodig is, den geheelen trap af te breken. De trapleuning bestaat uit gesnedene plankjes, die door boven

I. D.
2