Pagina:Busken Huet, Litterarische fantasiën en kritieken Deel 1 (1868).pdf/17

Deze pagina is proefgelezen

kerk gedragen: eerst de kinderen, toen de moeder. Eenzaam en verlaten was alleen de vader achtergebleven. Dit gebeurde in den zomer van '24, en op den geteisterden man daalde neder hetgeen hijzelf in een zijner gedichten een „nare nacht van benaauwde drie jaren” noemt.

Welken indruk, aan het einde van dit tijdsverloop, op hem de verschijning der Brabantsche weduwe maakte, vernamen wij voor een deel uit den brief aan haar dochter Suzanna; een meisje dat te dien tijde naauwelijks vijftien jaren oud kon zijn. Reikhalzend zag hij eenerzijds uit naar de herstelling van zijn verloren geluk; en niet weinig werd aan den anderen kant de hartstogt des berooiden geprikkeld door den tegenstand dien hij bij het voorwerp zijner liefde ontmoette.

Mevrouw Bartelotti of, gelijk Hooft haar noemt, Mejoffvrouw Heleonora Hellemans, toondes wel is waar geenszins ongevoelig voor de haar bewezen hulde; doch er was een gedienstige geest in het spel, eene kennis of vriendin, die haar van Hooft, om zijne bekende vrijzinnnigheid in het kerkelijke, afkeerig trachtte te maken. Deze onverwachtte tegenkanting, veroorzaakt door inblazingen voor wier oorsprong hij niet de minste hoogachting koesterde — de dame in kwestie, volgens hem, werd in dit stuk enkel door afgunst gedreven — dreog het hare bij om hem naar ligchaam en ziel te ontstemmen. „Ik heb mijne genegenheid tot uwe moeder zoo weinig geweten te matigen”, schreef hij aan Suzanna, „datze mij in doodsgevaar gevoerd heeft; in voege buiten hope is dat ik haar immermeer levend zien zal, tenzij ze mij, en dat wel haast, doe zien eene levende verzekering van hare genade.” Zijne ziekte bestond in „een zorgelijk accident met koortsen vermengd, gecauseerd, naar 't oordeel der medicijns, uit melancholye.”

Doch lezen wij eerst dien opmerkelijken brief aan haar, denzelfden waarbij hij het biljet aan Suzanna voegde en die haar eerst in handen kwam toen zij Amsterdam reeds weder verlaten en de terugreis naar Zevenbergen aanvaard had; Hij is geschreven in de onderstelling dat Leonore zich nog te Amsterdam en aan het huis van hare vrienden bevond: