JOOST VAN DEN VONDEL.
BIJ DE ONTHULLING VAN HET STANDBEELD,
1867.
I
Men had moeite noch kosten gespaard ten einde kostumen en dekoratien zoo frisch en zoo historisch mogelijk te doen schijnen; en die toeleg was gelukt. Keer op keer waanden de toeschouwers zich verplaatst, nu in een middeneeuwsch kerkgebouw, dan in eene middeneeuwsche slotzaal. O ja. Badeloch's toilet had meer afwisseling kunnen vertoonen; Aemstel's vronw had niet noodig gehad hetzelfde staatsiegewaad, waarin zij de godsdienstoefening had bijgewoond, gedurende al de volgende bedrijven en tooneelen aan te houden. Doch haar zwartsatijnen kleed was niettemin uitmuntend van snede en vertoonde geen enkel zinstorend anachronisme. Dat deden ook de helm of het zwaard van heer Gysbrecht niet, of de mijter van vader Gozewyn, of de plunje van Vosmeer, den spie. En hun spel? Zij waren geen tooneelisten van beroep. Af en toe zou meer routine sommige ongelijkmatigheden der voordragt sneller hebben doen vergeten. Om op gunstige oogenblikken tableau te kunnen maken was het personeel niet talrijk genoeg. Doch wat zou men van een gezelschap liefhebbers billijkerwijze meer verlangen? van een kring heeren en dames waaronder zich uit den aard der zaak