Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/104

Deze pagina is proefgelezen

— Waarom? vroeg zij dadelijk nerveus.

Hij wilde een strijd vermijden, was somstijds wel redelijker dan zij, zei alleen:

— Ach, ze zijn wat ruw...

— Het zou wel een wonder zijn, kijfde zij dadelijk; als jij eens wat goeds zag in het huis van Van Saetzema.

Hij keek met grote ogen op; zijn mooie jong blauwe ogen.

— Maar Constance...

— Ja, je hakt altijd op Adolfine, op haar man, op haar huis, op haar kinderen...

— Maar Constance, ik zeg nooit iets van ze...

— Dat is niet waar!

— Ik verzeker je!

— Dat is niet waar! Verleden vond je hun huis burgerlijk; eergisteren zei je nog, dat Van Saetzema er uitzag als een boer.

— Maar jij zei zelf... toen met de bruiloft van Emilie...

— Het is niet waar, ik heb niets gezegd. Ik zeg je eens voor al: ik kan niet velen, dat je altijd hakt op een zuster van me en op haar huis. Nu zijn het de jongens, die wat ruw zijn...

— Zo, zou jij dan gaarne zien, dat onze jongen zo was?

— Ik vind het dol, dat Addy altijd loopt met studenten. De jongens Van Saetzema zijn heel aardig en van zijn leeftijd...

— En ik vind het drie onhebbelijke lummels...

— Henri, ik verbied je voortaan in mijn presentie op mijn familie te vitten!

— Zeg, verbied jij je knecht!

— Ja, ik wil het niet hebben...

Maar hij smeet zijn servet neer, stond op, verliet de kamer plotseling driftig... Addy zat stil voor zich te kijken, speelde met zijn vork.

— Papa heeft onhebbelijke manieren...! Te smijten met zijn servet, te smijten met de deur... dat kan een kwajongen ook! zei ze boos, nerveus, onbewust, als om Addy te treiteren.

Hij fronste zijn voorhoofd, zeide niets.

— Ik ben in mijn ouders huis ten minste nooit gewend geweest aan die lompheid!

Plotseling balde hij zijn kleine vuist, en sloeg er mee op tafel, dat de glazen rinkelden.

— En nu is u stil over papa!

Hij zag haar streng aan, met zijn plotseling harde blauwe ogen, een frons in zijn voorhoofd.

Zij schrikte en stiet haar glas om... Toen begon zij zachtjes te wenen. Hij liet haar, enkele minuten. Zij weende, zij snikte, beet op haar zakdoek. Toen stond hij op, liep de tafel om, omhelsde haar heel zacht.

— Je praat... lief... tegen je moeder!

Hij zweeg.