Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/105

Deze pagina is proefgelezen

— Het is een mooie toon, die je tegen je moeder aanslaat!

Hij lichtte haar gezicht bij de kin naar zich op.

— Foei! wat kan je weer boos zijn! bestrafte hij. En brommen... En mopperen... En kibbelen... En zenuwachtig zijn... En haaie-baaien!

Is dat nu gezellig eten?

Zij verborg haar gezicht aan zijn borst, in zijn armen. Hij streelde haar over het haar.

— Kom moesje... wees nu kalm. Het is immers niets...

— Ja, maar papa moet niet zo hakken op tante Adolfine...

— En u moet niet hakken op papa... Wat heeft papa nu gezegd?

— Dat de jongens van tante Adolfine...

— Ruw waren... Vindt u ze dan jonge-meisjes?

— Neen.

— Nu dan... Wat anders?

— Ik vind het niet goed, dat je met die oudere studenten loopt, Addy...

— Daar kan je dan rustig met me over praten, maar dat is geen reden om zo te vechten... Ik kan nu niet meer eten.

— Hè, Addy...en ik heb juist...

— Wat?

— Appelpudding met wijnsaus...

— Nu, bewaar die dan maar voor morgen.

— Toe, eet er nu een stukje van. Je houdt er juist van.

— Ja maar, ik kan niet eten als je zo bromt. Het zit me tot hier.

Hij wees op zijn keel.

— Eet nu een stukje, streelde zij.

— Als je heel lief bent.

— Geef me een zoen.

— Maar heel lief zijn...

Zij lachten tegen elkaar, hij veegde zacht haar tranen af.

— Nu moest je eens zien hoe je er weer uitzag... met die rode ogen! zei hij.

Hij ging zitten. Zij belde. De meid bracht de pudding binnen, niet al te verwonderd, dat meneer al weg was.

— En is er kaas... voor papa? vroeg hij.

De meid bracht de kaas, hij sneed een stuk gruyère, legde dat met boter en beschuit op een bord, schonk een glas wijn in...

— Addy...

— Even wachten, zei hij.

En hij ging naar boven met de kaas en de wijn.

Van der Welcke, nijdig, zat in de rookkamer.

— Hier is je dessert, vader... Je houdt immers niet van appelpudding?

— Ach, ik heb geen lust...

— Nu niet bokkig doen... Eet nu je dessert.

— Ik kan niet eten, als mama...