Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/115

Deze pagina is proefgelezen

aan de oudste zoon van Gerrit — Gerrit, van de vier broers, was tot nog toe de enige, die voor stamhouders zorgde... Hij had haar getoond zijn oud porcelein en haar op de verschillende kostbare merken opmerkzaam gemaakt. Toen had hij uitgespreid een oud stuk, met strooiparelen bestikt brokaat en heel ernstig gezegd, dat dat nu een tablier was van een japon van koningin Elizabeth. Toen Constance had gelachen en durven twijfelen, was hij een beetje ernstig en even boos geworden, maar had toen welwillend over iets anders gesproken, zoals men doet tegen mensen, die iets doms gezegd hebben, die niet onze zelfde ontwikkeling hebben, een beetje neerbuigend...

Hij had verzocht aan tafel te gaan en in zijn kamer, wel mooi antiek van kleur, was de tafel met zorg gedekt, bloemen smaakvol geschikt met de gratie van een vrouwehand en zijn lunch was geweest zo keurig en fijn, dat Constance, verbaasd, hem een compliment had gemaakt. Uit een antiek glas dronk hij toen met een paar-vingers-hoog champagne haar een welkom toe in Holland. Er was in hem, in zijn omgeving, in zijn manieren iets fijns en iets schuchters, iets vrouwelijks en iets verlegens, iets beminnelijks en toch iets terughoudends, als bang zich of een ander te kwetsen. Hij had klaarblijkelijk deze ontvangst zo bedacht om Constance iets liefs te doen. Het gesprek vloeide niet, Ernst maakte zijn zinnen nooit af, en zijn ogen dwaalden telkens in zijn kamer om... Na tafel was hij wat spraakzamer geweest en toen had hij haar gevraagd of zij ooit wel had nagedacht over de gratie en het symbool van een vaas... Met belangstelling had zij toegehoord, terwijl zij in Van der Welcke's blik iets gezien had of hij dacht, dat Ernst gek was, en Addy, heel ernstig, gespannen had geluisterd vol stille verbazing... Een vaas — had Ernst gezegd — dat was als een ziel... En hij had een slanke Japanse Satzumavaas genomen in de hand, ivoortintig porcelein met de stijlvolle arabesken, fijn golvend als vrouwehaar... Dat was als een ziel... Er waren voor Ernst treurige en vrolijke vazen, trotse en nederige, er waren verliefde vazen en vazen van passie... Er waren vazen van verlangen en er waren dode vazen, die alleen herleefden, als hij er een bloem in zette. Hij had dit heel ernstig gezegd, zonder een lach, ook zonder de dweping van een artist of een dichter: bijna laconiek had hij over zijn vazen gesproken als ware een andere beschouwing geheel onmogelijk geweest... Sedert had Constance hem niet meer gezien, omdat hij de enige was, die niet geregeld op mama's Zondag-avond kwam... En zij behield een indruk van die middag bij haar broer Ernst, als van iets exotisch en vreemd symbolisch, iets wat wel sympathisch was geweest en exquis... maar toch zonder dat familie-gewone van broer-en-zuster, die elkaar na jaren terugzien.

Wat Adolfine en haar kinderen betrof, had Constance zich na een eerste indruk van afstuiting, bijna onbewust, een gevoels-