Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/12

Deze pagina is proefgelezen

iets kalms en gezonds, van bedachtzaam overleg en egoïste bezadigdheid... Hij legde rustig het tijdschrift, waarin hij las, ter zijde, als wist hij, dat hij nu, onvermijdelijk, een kwartier minstens naar zijn zuster zou moeten luisteren, maar hij beloofde zich haar dikwijls in de rede te zullen vallen. Hij wreef zich dus zijn grote, dikke, roze handen en zag Dorine bezadigd aan en zijn blik beduidde haar: begin maar, ik luister naar je, want ik moet wel...

Dorine bleef staan bij zijn schrijftafel, die stond in het midden van het nette vertrek, terwijl hij zitten bleef bij zijn vuur.

— Ik ben bij ze allen geweest! begon Dorine, zegevierend.

— Bij Bertha?

— Bij Bertha...

— Bij Gerrit?

— Bij Gerrit...

— Bij Adolfine?

— En bij Ernst en Paul... Ik ben bij ze allen geweest! zegevierde Dorine. En ze hebben me allemaal beloofd te zullen komen.

— Dorine, wil je als-je-blieft je parapluie buiten zetten... Hij is zoo nat. Dorine zette de parapluie buiten de deur op de corridor en zij liet nu ook haar rok los, die van onderen een rand natte modder vertoonde, waarheen haar broer, als gesuggereerd, bleef turen.

— En wat zei Bertha? vroeg hij, doende of hij belang stelde, maar kijkende naar de natte rand.

— Nu. Bertha was heel aardig! Ik moet zeggen. Bertha was heel aardig! zei Dorine en de tranen, als altijd zoo gauw bij haar, kwamen haar in de donkere ogen. — Bertha was in een drukte, met de meisjes, om de lijsten op te maken voor de invités op de bruiloft van Emilie, en morgen-avond hebben ze een van hun officiële diners. Bertha zei dadelijk, dat, als het mama's wens was, wij allen aan die wens moesten gevolg geven en vanavond bij mama komen, om Constance te ontmoeten. En Van Naghel, die even binnenkwam, beaamde dat. Bertha was het niet met mama eens geweest om Constance's terugkomst in Holland aan te moedigen, maar nu het eenmaal zover was, zou zij Constance ook helemaal als zuster weer aannemen.

— En wat zei Van Naghel? vroeg Karel van Lowe, niet dat het hèm helang inboezemde wat zijn zwager. Van Naghel van Voorde, de minister van koloniën, gezegd had, maar hij hield van regelmaat en nu hij de opinie van Bertha wist, wist hij ook gaarne die van haar man, en van alle andere broers en zusters. Intussen bleef hij kijken naar de natte rand van Dorine's rok en had hij haar gaarne verzocht zijn vouwmes en zijn presse-papier, waarmee zij, een beetje nerveus, speelde, te laten liggen, maar hij deed dat nu maar niet, bij zichzelf berekenend, dat hij straks, als Dorine weg was, nog wel een ogenblik zou hebben vóor het diner om die wanorde te herstellen.