zielen voortwerken — en die anderen weer niet begrijpen, zodat zij zich, verbaasd, afvragen: waarom dan toch, waarom heeft die dat en dat gedaan; waarom is er bij die dat en dat gebeurd; waarom heeft die, die en die getrouwd... Van Saetzema had een goede naam, was meester-in-de-rechten, had iets van fortuin: Adolfine had het maar geprobeerd. Maar terwijl Van Naghel, na advocaat in Indië te zijn geweest, door tactvolle relaties, door politieke handigheid, door invloed van papa Van Lowe, wie Van Naghel sympathiek was, carrière maakte, gekozen werd in allerlei commissies, die hem telkens weer een sport hoger voerden in de Haagse bureau-wereld, tot hij, eerst gekozen in de Tweede Kamer, zich eindelijk de portefeuille van Koloniën zag aangeboden — was Van Saetzema aan het Departement van Justitie rustigjes weg, blijven voortsjokken, zonder een enkele keer een bizondere promotie te maken, zonder ooit een bizondere kans te hebben, zonder ooit door papa Van Lowe heel veel vooruit te worden gebracht — alsof papa dit evenmin de moeite waard had gevonden — in een soort van stiefvaderlijke minachting, — als om Adolfine te presenteren aan het Hof. Van Saetzema, nu hoofdcommies, was wel een geacht ambtenaar, die nauwgezet zijn werk deed, die zelfs geapprecieerd werd door de Secretaris-Generaal, maar meer ook niet... En dit was juist de wanhoop van Adolfine, die sedert Van Naghel minister was, haar man ook minister wilde hebben, — waarop nooit het minste uitzicht bestaan zou. Adolfine, met lede ogen, moest dus al de grootheid van Van Naghel en Bertha aanzien en hoe zij ook pochte op alles, wat van haar. Adolfine, was, — die grootheid, die zij nooit bereiken zou, was haar een marteling harer ijdelheid. Het was zo vanzelf gekomen in de lijn van het leven van Van Naghel en Bertha — door papa's protectie, door Van Naghels eigen relaties en Overijselse familie, die altijd een rol had gespeeld in de politieke geschiedenis van het land — dat Van Naghel niet alleen had bereikt een hoog punt van carrière, maar dat zijn huis ook geworden was een politieke en daarbij aristocratische "salon" in Den Haag — alsof door hun wederzijdse relaties. Van Naghel en Bertha, na papa Van Lowe's dood, hadden vervolgd de traditie, die na de gouverneur-generaals-tijd geheerst had in de Alexanderstraat, waar mama stil rustig achterbleef, in dat na-leven van oude vrouw en weduwe. Terwijl, wat Adolfine ook had gewenst en gepoogd, haar huis nooit anders was geweest dan een rommel. Zij miste tact en wist niet te onderscheiden. Zij dacht, dat óok een druk huis te hebben, iets zou zwemen naar de voornaamheid van Bertha — en nu maakte zij visites, links en rechts, en had een menigte kennissen, zo disparaat mogelijk, uit verschfllende côterieën: de orthodoxe, de Indische, de officiële bureau-wereld, de militaire — helaas echter niet uit de Hof-côterie en uit de aristocratische elementen, die — na papa's dood nog wel éens in het jaar een kaartje
Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/132
Deze pagina is proefgelezen