geschitterd; zij vond het belachelijk, zij wilde alles zuiniger doen, en toch vond zij het niet prettig alles zo zuinig te doen en het was dus een eeuwige strijd, zowel met haarzelf, als met Floortje, die ook niet onder wilde doen voor Emilie en aan geld — het was maar dat harer ouders — niet dacht. Maar toch, met een bizondere gave van zelfverheerlijking, wist Adolfine nu Floortjes uitzet tegenover Cateau te verheffen boven al die kanten flèbbeldingen van Emilie...
— Veel dégelijker... vind ik. Adòlfine! zeurde Cateau.
— Ja... en kijk eens die hemden, kijk eens die tafellakens en servetten, dat is van een kwaliteit, daar is niets boven, zei Adolfine, de stapels in de kast strelende... — En al die malle cadeaux, die Emilie heeft gekregen, al dat zilver, dat ze toch niet gebruikt — want wat hebben jongelui, die natuurlijk in de eerste jaren geen mensen zien — nu zoveel zilver nodig... Ik ben maar blij, dat ónze kennissen Floortje praktischer hebben bedacht: ik zou het niet prettig hebben gevonden als Floortje zo in haar zilverkast werd gezet door, nu ja, kennissen, maar toch eigenlijk vreemden...
— Jà...! zeurde Cateau. Op de receptie... van Emiliètje... leek het wèl... de winkel van Van Kempen... Ik vond het zo parvenùàchtig... jij ook niet... Adòlfine?
Het woord was voor Van Naghel en Bertha niet bepaald tekenend gekozen en zelfs Adolfine voelde dat, maar zij bewonderde te veel haar eigen inkopen en de cadeaux van haar kennissen, om er Cateau opmerkzaam op te maken.
III
Constance stelde het zich tot een plicht in de bruiloftsdagen van Floortje veel te komen bij Adolfine. Zij deed buitengewoon hartelijk; zij zond een heel mooie bloemenmand op den dag der aanteekening; zij gaf een heel mooi cadeau, kostbaarder dan zij Emilie had gegeven en zij stelde veel belang in het diner en de partij, die aan de Witte Brug zou gegeven worden. Zij keek aandachtig in de open kasten naar de stapels van Floortjes uitzet... zie eens die hemden... en die tafellakens en servetten: dat is van een kwaliteit, daar gaat niets boven... voel dan toch maar eens, voel dan toch eens... terwijl die flèbbeldingen van Emilie...!" En zij hoorde aandachtig naar de eindelooze perioden van zelfverheerlijking, zij putte zich uit in bewondering, zij wilde volstrekt Adolfine streelen en een lieven indruk op haar zuster maken. Omdat zij zich nu als een plicht had gesteld Adolfine te winnen, slikte zij in die dagen de kritiek, die nooit uitbleef, lichte pijlen van hatelijkheid zoo tusschen de apotheoze van zelfverheerlijking door: wat zie je bleek, heb je je weer zoo gepoeierd of ben je niet wel... hoe jammer, dat je